ECLI:NL:CRVB:2015:1696
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- C.H. Bangma
- M.T. Boerlage
- Rechtspraak.nl
Evenredigheid van ontslag bij plichtsverzuim van ambtenaar
In deze zaak gaat het om de vraag of de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant kan volgen, waarin de rechtbank oordeelde dat het onvoorwaardelijk ontslag van betrokkene door appellant in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. Betrokkene, werkzaam bij de Afvalservice van de gemeente Breda, werd verweten dat hij gedurende een langere periode stelselmatig goederen van het milieustation voor eigen gebruik had meegenomen. Appellant had hem hiervoor ongevraagd ontslag opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf niet in verhouding stond tot de straffen die aan andere medewerkers, aangeduid als X en Y, waren opgelegd, die slechts een schriftelijke berisping hadden ontvangen voor vergelijkbaar gedrag. De rechtbank vond dat appellant inconsistent had gehandeld en dat de straf van ontslag niet evenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter anders. De Raad stelt vast dat de straf van ontslag op zichzelf niet onevenredig is aan de aard en ernst van het plichtsverzuim van betrokkene. De Raad benadrukt dat de frequentie en omvang van het plichtsverzuim van betrokkene aanzienlijk hoger waren dan die van X en Y. Betrokkene had niet alleen regelmatig spullen meegenomen, maar ook anderen ingeschakeld om hem te helpen, wat zijn gedrag nog ernstiger maakte. De Raad concludeert dat de rechtbank niet goed heeft onderkend dat het bij de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel niet gaat om de vergelijking met straffen van anderen, maar om de ernst van het eigen plichtsverzuim. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.