ECLI:NL:CRVB:2015:1672

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
28 mei 2015
Zaaknummer
14-1435 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de WW-uitkering en de vaststelling van het recht op uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de WW-uitkering van appellant. Appellant ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en was van mening dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de omvang van zijn recht op WW-uitkering onjuist had vastgesteld. Het Uwv had op 30 juli 2013 de WW-uitkering herzien en het dagloon verhoogd. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Den Haag bevestigde het besluit van het Uwv in haar uitspraak van 5 maart 2014, waarop appellant in hoger beroep ging.

Appellant stelde dat hij altijd 40 uur per week had gewerkt en dat zijn vrijwilligerswerk als voetbaltrainer ten onrechte niet was meegenomen in de berekening van zijn recht op WW-uitkering. De Raad beoordeelde de zaak aan de hand van de relevante wetgeving, waarbij werd gekeken naar de definitie van werkloosheid en de criteria voor het vaststellen van het recht op WW-uitkering. De Raad concludeerde dat het Uwv de omvang van het recht op WW-uitkering correct had vastgesteld en dat appellant geen objectieve gegevens had overgelegd die de gegevens van het Uwv konden weerleggen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 mei 2015.

Uitspraak

14/1435 WW
Datum uitspraak: 13 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
5 maart 2014, 13/8638 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingezonden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 2 april 2015 waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van
30 juli 2013 heeft het Uwv de WW-uitkering herzien en het dagloon verhoogd.
1.2.
Bij besluit van 7 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 juli 2013 ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat de omvang van zijn recht op WW-uitkering niet juist is vastgesteld. Appellant stelt dat hij altijd 40 uur per week heeft gewerkt en dat hij, toen hij na een korte periode van werkloosheid per 7 februari 2011 voor
32 uur per week hervatte, tevens voor 8 uur per week op vrijwillige basis werkzaam is geweest als voetbaltrainer. Volgens appellant zijn deze uren als vrijwilliger ten onrechte niet meegenomen bij de berekening van de omvang van zijn recht op WW-uitkering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier in geding, is werkloos de werknemer die tenminste vijf of tenminste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren, alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon over die uren. Op grond van het tweede lid, eerste volzin, van die bepaling wordt onder de in het eerste lid bedoelde arbeidsuren per kalenderweek verstaan het aantal uren waarin de werknemer in de 26 kalenderweken voorafgaande aan het intreden van zijn verlies aan arbeidsuren gemiddeld per week als werknemer arbeid heeft verricht. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de WW, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier in geding, is werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan
65 jaar, die in een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
4.2.
Het Uwv heeft het gemiddeld aantal arbeidsuren in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van het arbeidsurenverlies per 1 december 2010 berekend op 36,42 uur (recht 1). Dit recht op WW-uitkering is per 7 februari 2011 geheel geëindigd omdat appellant vanaf die datum voor 32 uur per week is gaan werken bij [naam B.V.] waardoor een arbeidsurenverlies per kalenderweek van minder dan vijf en minder dan de helft overbleef. Nadat appellant per 2 februari 2012 deze arbeidsuren had verloren is hem per die datum een (nieuw) recht op WW-uitkering toegekend van 32 uur per week (recht 2). Daarnaast herleefde zijn oude recht op WW-uitkering voor 4,42 uur per week.
4.3.
Niet gebleken is dat het Uwv de omvang van het recht op WW-uitkering onjuist heeft vastgesteld. Uit de gegevens uit Suwinet blijkt niet dat appellant in de 26 kalenderweken voor het intreden van zijn arbeidsurenverlies in december 2010 gedurende gemiddeld 40 uur per week als werknemer heeft gewerkt. Appellant heeft geen objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de gegevens uit Suwinet, waarop het Uwv zich heeft gebaseerd, onjuist zijn.
4.4.
Het feit dat appellant, naast zijn werkzaamheden bij [naam B.V.], gedurende 8 uur per week vrijwilligerswerk als voetbaltrainer, heeft verricht heeft geen invloed op de omvang van het recht op WW-uitkering per 2 februari 2012. Zoals vermeld onder 4.1 worden bij de berekening van het arbeidsurenverlies slechts in aanmerking genomen uren waarin appellant in de 26 kalenderweken voorafgaande aan 2 februari 2012 als werknemer arbeid heeft verricht. Niet gebleken is dat appellant het vrijwilligerswerk als voetbaltrainer in dienstbetrekking heeft verricht.
4.5.
Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) H.J. Dekker

MK