ECLI:NL:CRVB:2015:1630

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
13-6623 WAZO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 11 van het Besluit Dagloonregels werknemersverzekeringen op WAZO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de toepassing van artikel 11 van het Besluit Dagloonregels werknemersverzekeringen op de WAZO-uitkering van appellante. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv de WAZO-uitkering van appellante correct had vastgesteld op basis van een referteperiode van een maand, in dit geval april 2013, in plaats van een jaar. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van haar WAZO-dagloon, dat door het Uwv was vastgesteld op € 103,37, en stelde dat artikel 3:13, derde lid, van de WAZO van toepassing zou moeten zijn, wat zou leiden tot een hoger bedrag gelijk aan het ZW-dagloon van € 109,80.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht artikel 11 van het Besluit had toegepast. De Raad stelde vast dat de regelgeving waar appellante naar verwees pas op 1 juni 2013 in werking was getreden en dus niet van toepassing was op haar WAZO-uitkering, die vóór deze datum was aangevraagd. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de referteperiode van een maand correct was en dat het WAZO-dagloon juist was berekend. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/6623 WAZO
Datum uitspraak: 13 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
28 november 2013, 13/3413 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J. de Rooij hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend waarop appellante heeft gereageerd.
De zaak is op de zitting van 2 april 2015 ter behandeling aan de orde gesteld. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft appellante met ingang van 21 november 2011 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend, waarbij het dagloon is vastgesteld op € 109,80. Appellante heeft op 22 april 2013 een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) aangevraagd. Het Uwv heeft appellante bij besluit van 23 mei 2013 met ingang van
3 mei 2013 een WAZO-uitkering toegekend. Het Uwv heeft het WAZO-dagloon vastgesteld op € 103,37. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 6 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en zijn besluit van 23 mei 2013 gehandhaafd. Het Uwv heeft het standpunt ingenomen dat op grond van artikel 11 van het Besluit Dagloonregels werknemersverzekeringen (Besluit) voor de hoogte van de WAZO-uitkering het s.v.-loon dat appellante in de maand april 2013 heeft genoten bepalend is, omdat dat het laatste aangiftetijdvak is dat voorafging aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv op de situatie van appellante terecht artikel 11 van het Besluit van toepassing heeft geacht omdat appellante in de periode waarin zij zwanger was en recht had op een WAZO-uitkering een werknemer was als bedoeld in artikel 29b van de ZW, en dat het Uwv daarom voor de vaststelling van het dagloon terecht de maand april 2013 als referteperiode heeft genomen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald, dat zij niet een werkneemster was als bedoeld in artikel 29b van de ZW. Verder heeft zij naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte artikel 11 van het Besluit van toepassing heeft geacht. Volgens appellante had het WAZO-dagloon op grond van artikel 3:13, derde lid, van de WAZO moeten worden gesteld op hetzelfde bedrag als het ZW-dagloon.
3.2.
Het Uwv heeft betoogd dat de door appellante genoemde regelgeving eerst op 1 juni 2013 in werking is getreden en niet geldt voor WAZO-uitkeringen waarvan de ingangsdatum vóór 1 juni 2013 ligt. Het Uwv heeft daarom bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een weergave van het wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat artikel 11 van het Besluit op appellante van toepassing was. Dat betekent dat voor de vaststelling van het WAZO-dagloon niet een referteperiode van een jaar gold, maar een referteperiode van een maand, in dit geval de maand april 2013. Het Uwv heeft het WAZO-dagloon dan ook juist berekend. De verwijzing van appellante naar artikel 3:13, derde lid, van de WAZO gaat niet op, omdat dat artikellid eerst met ingang van 1 juni 2013 in werking is getreden en niet geldt voor WAZO-uitkeringen waarvan de ingangsdatum vóór 1 juni 2013 ligt.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) V. van Rij

MK