ECLI:NL:CRVB:2015:1626

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2015
Publicatiedatum
26 mei 2015
Zaaknummer
13-4878 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de belastbaarheid van appellant in het kader van de WIA en de rol van medische rapportages

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 20 mei 2015, wordt de belastbaarheid van appellant in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) besproken. Appellant, die sinds 26 maart 2010 niet meer kan werken door hoofdpijnklachten en andere gezondheidsproblemen, heeft hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn recht op een WIA-uitkering heeft afgewezen. De Raad oordeelt dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke medische grondslag berust, omdat de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet overeenkomt met de bevindingen van de psychiater M. Kazemier. De Raad draagt het Uwv op om de FML te herzien en de arbeidskundige grondslag van het besluit opnieuw te onderbouwen, rekening houdend met de medische rapportages van Kazemier. De uitspraak volgt op een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeert dat de medische beoordeling van het Uwv onvolledig is en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de psychische klachten van appellant, die zijn functioneren aanzienlijk beïnvloeden. De Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige en volledige medische beoordeling in dergelijke zaken.

Uitspraak

13/4878 WIA-T
Datum uitspraak: 20 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 juli 2013, 12/3821 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. Benard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij schrijven van 13 november 2013 heeft mr. Benard de gronden in hoger beroep, aangevuld en ter onderbouwing hiervan overgelegd een rapport van psychiater M. Kazemier van
19 september 2013.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op het rapport van psychiater Kazemier gereageerd met inzending van een rapport van 5 december 2013 van verzekeringsarts bezwaar en beroep dr. R.M.J. Janssens.
Psychiater Kazemier heeft bij brief van 6 januari 2013 (lees: 2014) een nadere reactie gegeven.
Vervolgens heeft het Uwv hierop gereageerd met inzending van een nadere reactie van
3 februari 2014 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Benard en S. Sevük als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 26 maart 2010 in verband met hoofdpijnklachten bij luchtwegproblematiek uitgevallen voor zijn werkzaamheden als slijper bij Hassink Marine and Industrial Service BV.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 6 februari 2012 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 23 maart 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant vanwege chronische sinusitis, blijvende hoofdpijnklachten en depressieve klachten met somberheid, apathie, slaapproblemen en agitatie beperkt is in zijn belastbaarheid, maar geschikt is voor de voor hem door middel van van een theoretische schatting geselecteerde functies. Het verlies aan verdiencapaciteit bedraagt op grond van de verrichte schatting 30,57%.
1.3.
Tegen dat besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. Daarbij heeft hij onder meer gesteld dat hij als gevolg van psychische klachten meer beperkingen heeft op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren dan door het Uwv zijn vastgesteld. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft hij informatie van PsyToBe van 27 april 2012 ingezonden, waaruit onder meer blijkt dat appellant Trazolam gebruikt. In verband hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat appellant niet geschikt is voor autorijden in het algemeen en professioneel autorijden of besturen van gevaarlijke apparatuur in het bijzonder. Deze beperking is verwoord in een FML van 6 juni 2012. Uitgaande van deze FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellant onverminderd geschikt is te achten voor de voor hem geselecteerde functies. Bij besluit van 20 juli 2012 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 februari 2012 ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich zowel met de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit kunnen verenigen en heeft het verzoek een onafhankelijke medisch deskundige in te schakelen afgewezen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat het onderzoek van het Uwv onvolledig en onzorgvuldig is geweest. Appellant blijft van mening dat hij veel meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, met name op het vlak van psychisch en sociaal functioneren en vanwege de beperkingen door zijn sinusitis. Ter onderbouwing van zijn hoger beroep heeft appellant overgelegd een rapport van Kazemier van 19 september 2013 en diens nadere reactie van 6 januari 2014.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. In reactie op het rapport van Kazemier heeft het Uwv rapporten ingezonden van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 december 2013 en 3 februari 2014. Daarbij heeft deze te kennen gegeven geen aanleiding te zien om het ingenomen medisch standpunt te herzien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In zijn rapport van 19 september 2013 en zijn nadere reactie van 6 januari 2014 heeft Kazemier geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een reactieve depressie, inmiddels chronisch, die is ontstaan nadat hij zonder werk is geraakt en ook re-integratie pogingen zijn mislukt. Zijn beperkte niveau van functioneren belemmert appellant in het omgaan met somatische problematiek en het daarmee samenhangende verlies van werk. Zijn gebrek aan coping en aanpassingsvermogen speelt vervolgens een rol bij het ontstaan en in stand houden van zijn depressiviteit. Hierbij past ook de wijze waarop hij uitdrukking geeft aan de depressiviteit te weten met prikkelbaarheid, frustraties en sterk wisselende emoties, maar ook met somatische klachten. Deze klachten, die geobjectiveerd kunnen worden vanwege de depressiviteit, beperken hem in zijn sociaal en persoonlijk functioneren. Kazemier kan zich verenigen met de diagnose zoals gesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en met de opgenomen beperkingen voor de mentale belastbaarheid, de werkomgeving en (enigermate) het arbeidspatroon. Volgens Kazemier moet aanvullend rekening worden gehouden met het feit dat vanwege de depressie de beperkingen van appellant zijn toegenomen met betrekking tot het persoonlijk functioneren in verband met het verdelen en vasthouden van de aandacht en met betrekking tot het sociaal funtioneren in verband met de omgang met anderen en het uiten van de eigen gevoelens. De bevindingen van Kazemier ten aanzien van een geagiteerde stemming en de woedeaanvallen van appellant komen overeen met de met de informatie van 15 juni 2011 die door de behandelaar bij PsyToBe van
15 juni 2011 is verstrekt.
4.2.
De Raad stelt vast dat uit de in 4.1 genoemde rapporten van Kazemier blijkt dat appellant mede medische beperkingen heeft ten aanzien van het uiten van gevoelens, frustraties, prikkelbaarheid, tolerantie en het omgaan met anderen. In de FML zijn daarover geen beperkingen, dan wel onvoldoende beperkingen, opgenomen. In de rapporten van de verzekeringsartsen is daaraan ook niet op gerichte wijze aandacht besteed. De in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 december 2013 en 3 februari 2014 neergelegde motivering om niet tot aanpassen van de FML over te gaan, is niet toereikend. De stelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat Kazemier bij het aangeven van de beperkingen is afgegaan op anamnestische en onderzoekgegevens die hij anderhalf jaar na datum in geding heeft verkregen en die dus niet van toepassing zijn op de datum hier in geding, kan de Raad niet volgen. Uit de informatie van de behandelend psychiater bij PsyToBe van 15 juni 2011 blijkt reeds dat toen al sprake was van een geagiteerde stemming en dat appellant zijn woede voor de buitenwereld inhield, waarbij deze woede thuis tot uitbarsting kwam.
4.3.
Het voorgaande betekent dat de Raad zich niet kan verenigen met de voor appellant in de FML vastgestelde belastbaarheid en dat het bestreden besluit daarom niet op een deugdelijke medische grondslag berust.
4.4.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit berust op een gebrekkige motivering, zodat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is genomen.
4.5.
Om te kunnen komen tot een finale beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv op te dragen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen het in 4.3 gesignaleerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen door een FML vast te stellen die in overeenstemming is met de bevindingen van Kazemier en, uitgaande van die gewijzigde FML, voorts de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit nader te onderbouwen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en G. van Zeben- de Vries en
P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M. Crum

MK