ECLI:NL:CRVB:2015:1612
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om terugvordering op te heffen wegens geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die sinds september 1999 bijstand ontvangt, had een verzoek ingediend om de terugvordering van bijstandsuitkeringen op te heffen. Dit verzoek was gebaseerd op een vrijspraak door de politierechter in een strafzaak, waarin werd geoordeeld dat de bijstandsfraude niet wettig en overtuigend was bewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had echter het verzoek afgewezen, met de reden dat de eerdere terugvordering correct was en dat de vrijspraak geen nieuw feit of veranderde omstandigheid opleverde die de terugvordering zou rechtvaardigen.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende nieuw gebleken feiten had aangedragen die de terugvordering konden rechtvaardigen. De Raad benadrukte dat de bestuursrechter niet gebonden is aan de oordelen van de strafrechter, aangezien er in strafzaken andere rechtsvragen en procesregels gelden. De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om het verzoek om terug te komen van het eerdere besluit af te wijzen en dat er geen reden was om de invordering onrechtmatig te achten.
De uitspraak bevestigt dat de terugvordering van de bijstandsuitkeringen van appellante rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding. De beslissing werd openbaar uitgesproken en is ondertekend door de betrokken rechters.