Uitspraak
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) uitkering aan appellant, die sinds 4 februari 2011 met psychische klachten uitgevallen was. Appellant was eerder door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aangemerkt als 100% arbeidsongeschikt en had recht op een loongerelateerde uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) met ingang van 1 februari 2013. Appellant was van mening dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en daarom recht had op een IVA-uitkering. Het Uwv had echter in een besluit van 13 juni 2013 het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, wat door de rechtbank Noord-Nederland werd bevestigd in een eerdere uitspraak op 7 november 2013.
De Centrale Raad overwoog dat de vraag in geschil was of appellant op de datum in geding, 1 februari 2013, volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, omdat appellant geen medische stukken had overgelegd die de opvatting van de verzekeringsartsen konden onderbouwen. De Raad benadrukte dat de verzekeringsarts een inschatting moet maken van de herstelkansen en dat de inschatting van de kans op herstel moet berusten op een concrete afweging van feiten en omstandigheden.
De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant op de datum in geding niet voldeed aan de criteria voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat de door appellant overgelegde verklaringen niet tot een ander oordeel leidden. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.