ECLI:NL:CRVB:2015:1594

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2015
Publicatiedatum
22 mei 2015
Zaaknummer
13-5332 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA-uitkering in verband met vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een WIA-uitkering van appellante, die in dienst was als projectcoördinator bij haar werkgever. Na een ziekmelding in 2006 ontving zij vanaf augustus 2008 een WIA-uitkering. In augustus 2009 ontving appellante een vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen van haar voormalige werkgever. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze vergoeding in mindering gebracht op de WIA-uitkering over die maand, wat leidde tot een terugvordering van € 1.862,23. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn besluit.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, met de overweging dat de vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen als loon uit het dienstverband moet worden aangemerkt. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de vergoeding niet tot het verrekenbare loon behoort en dat de terugvordering onbillijk zou zijn. Het Uwv herhaalde zijn standpunt en verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen als loon moet worden gerekend. De Raad vond de argumenten van appellante niet onderbouwd en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/5332 WIA
Datum uitspraak: 20 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
8 augustus 2013, 13/1022 aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Bosveld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2015. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel.

OVERWEGINGEN

1. Appellante was tot 1 augustus 2009 als projectcoördinator in dienst bij [werkgever]. Na een ziekmelding op 15 augustus 2006 heeft het Uwv haar met ingang van 12 augustus 2008 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend. In augustus 2009 zijn door de voormalige werkgever onder meer nog niet opgenomen vakantiedagen aan appellante uitbetaald. Het Uwv heeft bij besluit van 10 oktober 2012 de uitkering over de maand augustus 2009 herzien en een bedrag van € 1.862,23 van appellante teruggevorderd. Nadat appellante daartegen bezwaar had gemaakt, heeft het Uwv bij het bestreden besluit van 4 februari 2013 zijn beslissing van 10 oktober 2012 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de beslissing op bezwaar bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat de door appellante van haar voormalige werkgever ontvangen vergoeding wegens niet-genoten vakantiedagen moet worden aangemerkt als loon uit het dienstverband met [werkgever]. De vergoeding is daarom terecht in mindering gebracht op de uitkering over de maand augustus 2009. Van strijd met de rechtszekerheid is geen sprake nu het Uwv verplicht is tot terugvordering over te gaan en voorafgaand aan de beslissing van 10 oktober 2012 voor het eerst kennis heeft gekregen van de nabetaling door een brief van 19 augustus 2012.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat de in augustus 2009 ontvangen vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen niet tot het met de uitkering te verrekenen loon behoort en daaraan toegevoegd, subsidiair, dat terugvordering van de te veel betaalde uitkering leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. Het Uwv heeft zijn eerder verdedigde standpunt herhaald, het beroep op onbillijkheid onduidelijk geacht en verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen rechtstreeks voortkomt uit het dienstverband van appellante met [werkgever] en tot het door appellante genoten loon moet worden gerekend. Voor de motivering van dat standpunt verwijst de Raad naar de in de aangevallen uitspraak gegeven onderbouwing.
4.2.
Hetgeen appellante subsidiair heeft aangevoerd is op geen enkele wijze onderbouwd of gestaafd.
4.3.
Het hoger beroep van appellant treft geen doel. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.E. Bakker als voorzitter en mrs. G. van Zeben-de Vries en P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M. Crum

MK