ECLI:NL:CRVB:2015:1580

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
14-3577 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de hoogte van de proceskostenveroordeling die de rechtbank had opgelegd aan het college van burgemeester en wethouders van Zeevang. De rechtbank had in haar uitspraak van 20 mei 2014 bepaald dat het college de proceskosten van appellante in bezwaar diende te vergoeden, maar had geen vergoeding toegekend voor een ingediende conclusie van repliek. Appellante, vertegenwoordigd door J.A. Klaver, heeft hoger beroep ingesteld omdat zij van mening is dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor deze proceshandeling.

Het college heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de reactie van appellante op het verweerschrift niet als een proceshandeling kan worden aangemerkt die voor vergoeding in aanmerking komt. De Raad heeft echter geoordeeld dat de brief van 28 januari 2014, waarin appellante reageert op het verweerschrift, wel degelijk een repliek is zoals bedoeld in artikel 8:43 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank voor deze proceshandeling ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover het de proceskostenveroordeling betreft. De Raad heeft het college veroordeeld tot een vergoeding van de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 1.225,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 980,-. Tevens is bepaald dat het college het door appellante betaalde griffierecht van € 122,- dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door J. Brand en griffier I. Mehagnoul.

Uitspraak

14/3577 WMO
Datum uitspraak: 6 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
20 mei 2014, 13/4979 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Zeevang (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.A. Klaver hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Klaver heeft een reactie op het verweerschrift gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2015. Voor appellante is Klaver verschenen. Het college heeft zich met kennisgeving niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van het college van 24 oktober 2013 vernietigd voor zover daarbij niet is overgegaan tot vergoeding van de door appellante in bezwaar gemaakte proceskosten. Verder heeft de rechtbank bepaald dat het college de door appellante gemaakte proceskosten in bezwaar tot een bedrag van € 487,- vergoedt. Daarnaast heeft de rechtbank het college veroordeeld in de proceskosten van appellante in beroep tot een bedrag van € 974,-.
2. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen de hoogte van de proceskostenveroordeling in beroep. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft verzuimd een kostenvergoeding toe te kennen voor een ingediende conclusie van repliek.
3. Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat appellante uit eigen beweging op het verweerschrift heeft gereageerd. Een spontane reactie wordt volgens het college niet aangemerkt als een proceshandeling die voor vergoeding in aanmerking komt. Het college heeft erop gewezen dat het hoger beroep zich voor een vereenvoudigde behandeling zonder zitting leent als bedoeld in artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. In zijn reactie op het verweerschrift heeft Klaver naar voren gebracht dat de rechtbank hem bij brief van 13 januari 2014 heeft verzocht op het verweerschrift te reageren. In reactie op de uitnodiging van de zitting heeft verweerder de Raad meegedeeld het te betreuren dat de Raad niet is overgegaan op het verzoek tot vereenvoudigde afdoening.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Ingevolge artikel 8:43, eerste lid, eerste volzin, van de Awb kan de bestuursrechter de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid stellen schriftelijk op het verweerschrift te repliceren.
5.2.
Op grond van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) in verbinding met de bijlage bij het Bpb, wordt bij een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb voor het indienen van repliek of dupliek als bedoeld in artikel 8:43, eerste lid, van de Awb een half punt toegekend.
5.3.
Klaver heeft bij brief van 28 januari 2014 voldaan aan het verzoek van de rechtbank in haar brief van 13 januari 2014 om een reactie te geven op het verweerschrift van het college en wel specifiek op punt 15 van dat geschrift. Dit betekent dat de brief van
28 januari 2014 een repliek als bedoeld in artikel 8:43, eerste lid, van de Awb is en dat de rechtbank voor deze proceshandeling ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend.
6. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt voor zover het de proceskostenveroordeling in beroep betreft. De Raad zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het college veroordelen in de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 1.225,- (2,5 punt maal € 490,-). Voor de volledigheid merkt de Raad nog op dat deze proceskostenveroordeling in de plaats komt van de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling in beroep van € 974,-.
7. De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze worden begroot op € 980,- voor de kosten van rechtsbijstand. De reactie van Klaver op het verweerschrift is geen proceshandeling die voor vergoeding in aanmerking komt, nu de reactie uit eigen beweging en niet op verzoek van de Raad is ingediend. Dat Klaver voor het indienen van de reactie om toestemming heeft verzocht en, ervan uitgaande dat deze toestemming zou worden verleend een conclusie heeft ingediend, brengt niet met zich mee dat de conclusie is ingediend op verzoek van de Raad.
8. Naar aanleiding van het door verweerder gestelde omtrent de toepassing van art. 8:57 van de Awb volstaat de Raad met op te merken dat geen gebruik is gemaakt van bevoegdheid als bedoeld in artikel 8:54, eerste lid, onder d, van de Awb, omdat bij de Raad de indruk bestond dat met een korte behandeling ter zitting partijen tot een juiste inschatting van hun procespositie konden komen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het de proceskostenveroordeling in beroep betreft;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante in beroep tot een bedrag van
€ 1.225,- en in de proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van € 980,-;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • bepaalt dat het college aan appellante het door haar in hoger beroep betaalde griffierecht van € 122,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van
I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) I. Mehagnoul

NK