In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de hoogte van de proceskostenveroordeling die de rechtbank had opgelegd aan het college van burgemeester en wethouders van Zeevang. De rechtbank had in haar uitspraak van 20 mei 2014 bepaald dat het college de proceskosten van appellante in bezwaar diende te vergoeden, maar had geen vergoeding toegekend voor een ingediende conclusie van repliek. Appellante, vertegenwoordigd door J.A. Klaver, heeft hoger beroep ingesteld omdat zij van mening is dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor deze proceshandeling.
Het college heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de reactie van appellante op het verweerschrift niet als een proceshandeling kan worden aangemerkt die voor vergoeding in aanmerking komt. De Raad heeft echter geoordeeld dat de brief van 28 januari 2014, waarin appellante reageert op het verweerschrift, wel degelijk een repliek is zoals bedoeld in artikel 8:43 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank voor deze proceshandeling ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover het de proceskostenveroordeling betreft. De Raad heeft het college veroordeeld tot een vergoeding van de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 1.225,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 980,-. Tevens is bepaald dat het college het door appellante betaalde griffierecht van € 122,- dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door J. Brand en griffier I. Mehagnoul.