In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de weigering van een IVA-uitkering aan een werkneemster die als baliemedewerkster werkzaam was en op 19 april 2010 uitviel door diverse lichamelijke klachten. Het Uwv had eerder vastgesteld dat de werkneemster recht had op een loongerelateerde uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar het college van burgemeester en wethouders was van mening dat de werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en recht had op een IVA-uitkering.
De rechtbank Limburg had het beroep van het college ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het Uwv zijn standpunt dat geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid niet voldoende had gemotiveerd. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet deugdelijk had onderbouwd dat er geen kans op herstel was, en dat de rechtbank dit niet had onderkend. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.960,-.