ECLI:NL:CRVB:2015:1544

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
19 mei 2015
Zaaknummer
13-6768 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herplaatsing in de functie van consulent B en geschiktheid van appellant voor deze functie

In deze zaak gaat het om de herplaatsing van appellant in de functie van consulent B door het College van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellant, die sinds 1999 in dienst was, had eerder een functie die was opgeheven en was sindsdien zonder werk. Het college heeft appellant per 14 mei 2012 herplaatst in de functie van consulent B, maar appellant betwistte de geschiktheid van deze functie voor hem, omdat hij geen relevante werkervaring had opgedaan sinds zijn ontslag in 2006. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college voldoende heeft aangetoond dat appellant met de aangeboden scholing en begeleiding in staat moet worden geacht de functie van consulent B uit te oefenen. Appellant heeft geen concrete feiten aangedragen die de herplaatsing in twijfel trekken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond had verklaard. De Raad concludeert dat de herplaatsing in de functie van consulent B passend is en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.

Uitspraak

13/6768 AW
Datum uitspraak: 19 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
7 november 2013, 12/4741 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het College van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2015. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Ҫevik, R.C. van As en P. Lukus.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is per 18 oktober 1999 aangesteld in de functie van specialist (functieschaal 8) bij de afdeling [naam afdeling 1] van de [naam dienst] van de gemeente Rotterdam. In 2001 is deze functie opgeheven. Nadien heeft appellant bovenformatieve werkzaamheden verricht bij de [naam dienst]. Bij besluit van 1 december 2005 heeft het college aan appellant ontslag verleend per 2 februari 2006. Aan dit ontslag was primair ten grondslag gelegd dat de functie van appellant was opgeheven en subsidiair dat sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 24 april 2006 het verzoek van appellant om een voorlopige voorziening te treffen toegewezen en het besluit van 1 december 2005 geschorst.
1.2.
Bij brief van 26 augustus 2010 heeft het college aan appellant meegedeeld dat het besluit van 1 december 2005, dat feitelijk nooit is geëffectueerd, zal worden ingetrokken. Hierbij is meegedeeld dat appellant sinds de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 24 april 2006 geen werkzaamheden meer heeft verricht, dat dit geen wenselijke situatie is en dat een re-integratietraject zal worden opgestart. Bij besluit van
18 september 2010 heeft het college het besluit van 1 december 2005 ingetrokken.
1.3.
Bij brief van 14 februari 2012 heeft het college aan appellant het voornemen kenbaar gemaakt hem te herplaatsen in de functie van consulent B, welke functie valt onder het generieke functieprofiel vakspecialist ondersteuning A, bij de afdeling [naam afdeling 2]. Daarbij is vermeld welke werkzaamheden behoren tot de functie van consulent B. Op 16 april 2012 heeft appellant tegen de voorgenomen plaatsing bedenkingen geuit. Bij besluit van
8 mei 2012 heeft het college appellant per 14 mei 2012 herplaatst in de functie van
consulent B.
1.4.
Bij besluit van 20 september 2012 (bestreden besluit) heeft het college beslist op de bezwaren van appellant tegen een vijftal besluiten, waaronder het besluit van 8 mei 2012. Het bezwaar tegen dit besluit is ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat in dit geval, gezien het overgangsrecht van het Sociaal Statuut Rotterdam 2010, het (gunstiger) Sociaal Statuut Rotterdam 2005 (Statuut) van toepassing is. Volgens het college is de functie van consulent B passend voor appellant qua niveau en vereiste werkervaring.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Gezien de naar voren gebrachte gronden in hoger beroep is uitsluitend nog in geding de herplaatsing per 14 mei 2012 in de functie van consulent B.
3.2.
Artikel 3.2 van het Statuut schrijft onder meer voor dat het college, indien na zorgvuldig onderzoek blijkt dat het niet mogelijk is medewerkers binnen de eigen dienst te herplaatsen, zich zal inspannen om de herplaatsingskandidaat een passende functie aan te bieden binnen dan wel buiten de gemeente Rotterdam. Artikel 3.3, eerste lid, van het Statuut bepaalt dat de te herplaatsen medewerker verplicht is een passende functie te accepteren en zijn volledige medewerking te verlenen aan alle activiteiten die voor deze plaatsing nodig worden geacht. Artikel 3.3, tweede lid, van het Statuut bepaalt dat indien herplaatsing in een functie van gelijk niveau aantoonbaar niet mogelijk is, herplaatsing in een functie van een niveau lager passend is. Artikel 3.3, derde lid, van het Statuut bepaalt dat indien herplaatsing in een functie van een niveau lager aantoonbaar niet mogelijk is, herplaatsing in een functie van twee niveaus lager passend is.
3.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij ten tijde van de herplaatsing, door toedoen van het college, al lange tijd geen werkzaamheden meer had verricht, met als gevolg dat hij niet beschikte over de voor de functie van consulent B vereiste werkervaring. De functie houdt ook een aantal taken in die appellant in het geheel niet beheerst. Volgens appellant is de functie van consulent B daarom niet passend. De Raad volgt appellant hierin niet. De functie van consulent B is, evenals de door appellant laatstelijk uitgeoefende functie van specialist, gewaardeerd op salarisschaal 8, zodat de functie qua niveau passend moet worden geacht. Het college heeft verder voldoende onderbouwd dat appellant met de aan hem aangeboden scholing en begeleiding in staat moet worden geacht de functie van consulent B uit te oefenen.
3.4.
Verder heeft appellant naar voren gebracht dat het bezwaarlijk is dat hij is herplaatst in een functie bij de afdeling [naam afdeling 2], gezien de problemen die hij destijds heeft ondervonden bij de [naam dienst]. Ook hierin volgt de Raad appellant niet. Het college heeft onweersproken gesteld dat zich binnen de organisatie diverse veranderingen hebben voorgedaan, dat de afdeling [naam afdeling 2] is ontstaan door de samenvoeging van meerdere afdelingen en dat daarom niet kan worden gezegd dat appellant bij dezelfde afdeling is geplaatst. Verder heeft appellant geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot herplaatsing bij de afdeling [naam afdeling 2].
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en M.C.D. Embregts en
R.C. Schoemaker als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2015.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD