ECLI:NL:CRVB:2015:1531

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
14-204 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich op 1 oktober 2012 ziek meldde wegens rugklachten. Appellante ontving een ZW-uitkering, maar na een medisch onderzoek op 4 maart 2013 oordeelde de verzekeringsarts van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zij per 11 maart 2013 weer geschikt was voor haar werk. Het Uwv beëindigde daarop de uitkering. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Noord-Holland bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 5 december 2013, waartegen appellante in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 1 april 2015 werd de zaak behandeld. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.M. Brink, herhaalde haar standpunt dat zij niet in staat was om haar werk als productiemedewerker te verrichten. Het Uwv, vertegenwoordigd door mr. C. Roele, verwees naar de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die concludeerden dat er geen objectieve medische verklaring was voor de pijnklachten van appellante.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen terecht waren. De Raad bevestigde dat de arbeidsongeschiktheid objectief medisch vastgesteld moet worden en dat de subjectieve klachten van appellante niet voldoende waren om haar arbeidsongeschiktheid te onderbouwen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/204 ZW
Datum uitspraak: 13 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
5 december 2013, 13/3123 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M. Brink, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een reactie gegeven op de nadere stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2015. Namens appellante is
mr. Brink verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was via een uitzendbureau werkzaam als productiemedewerker/operator toen zij zich op 1 oktober 2012 heeft ziek gemeld wegens rugklachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Appellante is op 4 maart 2013 op het spreekuur van een arts van het Uwv geweest die haar met ingang van 11 maart 2013 weer geschikt geacht heeft voor haar maatgevende arbeid. Bij besluit van 4 maart 2013 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellante met ingang van
11 maart 2013 beëindigd.
1.2.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv - in navolging van de bevindingen van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, neergelegd in het rapport van 28 mei 2013, bij besluit van 29 mei 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar stelling dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende op haar klachten is ingegaan. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen dat appellante ten tijde hier van belang niet arbeidsongeschikt was voor haar werk. Hierbij heeft de rechtbank er op gewezen dat niet bepalend is welke beperkingen de verzekerde stelt te ondervinden of in de praktijk blijkt te ondervinden, maar dat de arbeidsongeschiktheid een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg moet zijn van ziekte of gebrek. Uit de stellingen van appellante en de door haar overgelegde medische informatie volgt dat een diagnose nog niet is gesteld. Er is dan ook vooralsnog geen objectiveerbare verklaring voor de pijnklachten van appellante en de gestelde beperkingen. Uit de overgelegde medische informatie volgt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet dat de medische beoordelingen onjuist zijn geweest.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij niet in staat kan worden geacht het fysiek zware werk van productiemedewerker te verrichten. Uit de medische informatie blijkt naar de mening van appellante dat sprake is van een duidelijke fysieke component in haar arbeidsongeschiktheid. Ter onderbouwing van haar stelling heeft appellante verwezen naar een specialistenbericht van 27 augustus 2013 en een brief van 6 februari 2014 van de revalidatiearts dr. Kroon.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en daartoe verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 maart 2014 waarin deze arts heeft gesteld dat het beeld bij appellante wordt gekenmerkt door een sterk subjectief pijn beleven en veel ervaren beperkingen zonder dat hiervoor veel afwijkende en/of verklarende bevindingen worden gevonden bij lichamelijk en/of technisch onderzoek.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medische onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en bovendien inzichtelijk is gemotiveerd. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
28 mei 2013 blijkt dat deze arts appellante heeft gezien op de hoorzitting van 15 mei 2013 en aansluitend op het spreekuur. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beschikking gehad over de dossiergegevens van appellante en een specialistenbericht van neuroloog, dr. H.M.E. Bienfat van 21 maart 2013. Ook blijkt uit het rapport van 28 mei 2013 dat aan alle klachten van appellante aandacht is gegeven en is gemotiveerd waarom er geen reden is om af te wijken van de conclusie van de primaire verzekeringsarts.
4.3.
Naar aanleiding van de in hoger beroep overgelegde nadere informatie van de revalidatiearts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 21 maart 2014 toegelicht waarom deze gegevens niet leiden tot een ander oordeel. Er wordt geen aanleiding gezien om de bezwaarverzekeringsarts daarin niet te volgen.
4.4.
Hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) G.J. van Gendt

NK