ECLI:NL:CRVB:2015:1529

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
13-4041 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering op grond van de Wet WIA en beëindiging van de ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die als chauffeur werkte, had zich ziek gemeld vanwege maagklachten en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na onderzoek vastgesteld dat de appellant met ingang van 7 maart 2012 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard door het Uwv.

De rechtbank heeft de beroepen van de appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan naar de klachten van de appellant. In hoger beroep herhaalde de appellant dat zijn beperkingen waren onderschat en voegde hij nieuwe medische documenten toe ter onderbouwing van zijn klachten. De Raad heeft de eerdere oordelen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was en dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 14 augustus 2012 terecht was.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraken en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier.

Uitspraak

13/4041 ZW, 13/4043 WIA
Datum uitspraak: 13 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van
25 juni 2013, 12/4390 (aangevallen uitspraak 1) en van 18 juli 2013, 12/5779 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Maats, advocaat, de hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgehad op 1 april 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Maats. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als chauffeur witgoed voor 38 uur per week, toen hij op
17 maart 2010 uitviel wegens maagklachten. Appellant heeft in verband hiermee een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 29 maart 2012 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 7 maart 2012 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. In dat verband is hem een aantal functies voorgehouden die hij zou kunnen verrichten.
1.2.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 maart 2012 bij besluit van 25 juli 2012 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard, onder verwijzing naar de rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 juli 2012 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 juli 2012.
1.3.
Op 16 april 2012 heeft appellant zich vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet opnieuw ziek gemeld wegens rugklachten, misselijkheid, vermoeidheid en duizeligheid. Naar aanleiding hiervan heeft hij een ZW-uitkering ontvangen. Op 8 augustus 2012 heeft appellant het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft hem met ingang van 14 augustus 2012 geschikt geacht voor één van de in het kader van de Wet WIA geduide functies. Op basis van de bevindingen van de verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 13 augustus 2012 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 14 augustus 2012 beëindigd.
1.4.
Bij besluit van 17 oktober 2012 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 augustus 2012 ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 oktober 2012.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 bij aangevallen uitspraak 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig onderzoek is gedaan naar de klachten van appellant. Beide verzekeringsartsen hebben appellant gezien en hebben de door appellant overgelegde medische informatie betrokken bij hun oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zorgvuldig gemotiveerd waarom door appellant in bezwaar overgelegde medische stukken niet leiden tot meer beperkingen.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 bij aangevallen uitspraak 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische beoordeling in het kader van de Ziektewet heeft plaatsgevonden, voldoende zorgvuldig en dat het daarop gebaseerde bestreden besluit deugdelijk is gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd uiteen gezet waarom de in beroep overgelegde informatie geen aanleiding geeft tot een ander standpunt.
3.1.
In de hoger beroepen tegen de aangevallen uitspraken heeft appellant herhaald dat zijn beperkingen zijn onderschat. Er is sprake van fysieke klachten, in verband met een spastische darm, bloedarmoede, maagklachten en prostaatklachten. Daarbovenop komen de klachten aan zijn nek, schouders en gewrichten. Ook is sprake van psychische klachten. Met deze klachten acht appellant zich niet in staat de geduide functies te verrichten. Ter onderbouwing heeft appellant een aantal medische documenten overgelegd waaruit blijkt dat bij hem een Giardia lamblia infectie is geconstateerd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

13.4043 WIA

4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is het oordeel van de verzekeringsartsen en de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 juli 2012 vastgestelde beperkingen voor onjuist te houden en de daartoe door de rechtbank gegeven overwegingen worden onderschreven.
4.2.
De in hoger beroep overgelegde medische gegevens kunnen niet leiden tot een ander oordeel. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat in verband met de maagklachten de belastbaarheid van appellant in de FML is overschat. De bezwaarverzekeringsarts heeft in een rapport van 24 maart 2015 in reactie op de medische documenten geconstateerd dat de diagnose Giardia lamblia niet uitsluitend de verklaring kan vormen voor de buikklachten van appellant. Ook de Helicobachter infectie in het verleden en het spastisch colon zijn verantwoordelijk voor de buikklachten. De Raad stelt dienaangaande vast dat de verzekeringsartsen hebben onderkend dat bij appellant sprake is van buikklachten en in verband daarmee beperkingen voor arbeid hebben vastgesteld.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de arbeidskundige onderbouwing van bestreden besluit 1 wordt eveneens onderschreven.
4.4.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat aangevallen uitspraak 1 voor bevestiging in aanmerking komt.

11.5002 ZW

5.1.
In het kader van de beoordeling van de aanspraak van appellant op een ZW-uitkering hebben de verzekeringsartsen van het Uwv de medische toestand van appellant op
14 augustus 2012 vergeleken met zijn belastbaarheid op 7 maart 2012, zoals omschreven in de FML van 12 juli 2012. Het daartoe uitgevoerde onderzoek door de verzekeringsartsen was voldoende zorgvuldig en voldoende uitgebreid. Alle door appellant ervaren klachten alsmede de gegevens van de huisarts, de psycholoog en de MDL-arts zijn bij de beoordeling door de verzekeringsartsen betrokken. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat deze artsen op inzichtelijke wijze hebben onderbouwd dat appellant geschikt kan worden geacht voor ten minste één van de in het kader van de Wet WIA geduide functies. Daarbij is voldoende rekening gehouden met de bij appellant aanwezige objectiveerbare beperkingen. De
ZW-uitkering is terecht per 14 augustus 2012 beëindigd. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
5.2.
Uit hetgeen in 5.1 is overwogen volgt dat ook dit hoger beroep niet slaagt en dat aangevallen uitspraak 2 bevestigd dient te worden.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) G.J. van Gendt

NK