ECLI:NL:CRVB:2015:1528

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
14-200 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor functie assistente consultatiebureau

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich had ziek gemeld na een hersentumor. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante per 28 januari 2013 weer geschikt was voor de functie van assistente consultatiebureau, wat door een verzekeringsarts was onderbouwd. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar beperkingen waren toegenomen, waardoor zij niet in staat was om deze functie uit te oefenen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 1 april 2015 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Raad oordeelde dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was geweest en dat de conclusies van de verzekeringsarts het bestreden besluit konden dragen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellante geen nieuwe medische informatie had overgelegd die een ander oordeel rechtvaardigde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek door het Uwv en de noodzaak voor appellanten om relevante medische informatie te overleggen in hoger beroep. De Raad concludeerde dat de functie van assistente consultatiebureau geschikt was voor appellante, ondanks haar bezwaren.

Uitspraak

14/200 ZW
Datum uitspraak: 13 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
29 november 2013, 13/450 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2015. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 29 juli 2010 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 22 juni 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, heeft appellante zich op 24 november 2011 ziek gemeld vanwege een hersentumor. Op
20 december 2011 heeft zij een operatie ondergaan. Aan appellante is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.3.
Bij besluit van 24 januari 2013 heeft het Uwv bepaald dat appellante met ingang van
28 januari 2013 geen recht (meer) heeft op een ZW-uitkering omdat zij met ingang van die datum weer geschikt wordt geacht tot het verrichten van haar arbeid, te weten één van de geduide functies in het kader van het vaststellen van haar mate van arbeidsongeschiktheid in de Wet WIA-procedure.
1.4.
Bij besluit van 18 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 januari 2013 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv de bevindingen van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag gelegd, die in zijn rapport van 5 maart 2013 heeft geconcludeerd dat appellante per 28 januari 2013 arbeidsgeschikt is voor het eigen werk in de vorm van de in 2010 geduide functie van assistente consultatiebureau.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het door het Uwv verrichte onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en de bevindingen en conclusies van dat onderzoek het bestreden besluit kunnen dragen. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, op inzichtelijke wijze onderbouwd dat appellante per
28 januari 2013 geschikt moet worden geacht voor de functie van assistente consultatiebureau. De rechtbank heeft in hetgeen appellante is aangevoerd geen aanleiding gezien voor een andersluidend oordeel.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat sprake is van een dusdanige toename van haar beperkingen ten opzichte van de medische situatie in 2010 dat het werken als assistente consultatiebureau absoluut op 28 januari 2013 niet aan de orde is. Volgens appellante is in die functie sprake van het moeten tillen van baby’s, terwijl zij is aangewezen op ondersteuning bij het lopen door middel van een rollator. Appellante heeft inmiddels moeten ervaren dat zij niet bij machte is om in te gaan op een aanbod om werkzaamheden te gaan verrichten bij een kringloopwinkel. Appellante heeft er op gewezen dat zij (met ingang van 3 oktober 2013), weer is geaccepteerd in de ZW.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 5 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die aanleiding zou kunnen vormen voor een andersluidend oordeel.
4.3.
Daaraan wordt nog toegevoegd dat uit het gegeven dat appellante op een later datum opnieuw in aanmerking is gebracht voor een ZW-uitkering en, zoals door de vertegenwoordiger van het Uwv ter zitting is gemeld, vanaf 4 juli 2013 een uitkering ingevolge de Wet WIA ontvangt, niet volgt dat zij per datum in geding arbeidsongeschikt was. Dit kan evenmin worden afgeleid uit de stelling van appellante dat zij op enig moment niet bij machte was om werkzaamheden te gaan verrichten bij een kringloopwinkel.
4.4.
Tenslotte heeft het Uwv in zijn verweerschrift met juistheid opgemerkt dat uit de functieomschrijving van assistente consultatiebureau blijkt dat het optillen van kinderen wordt overgelaten aan de ouders, zodat hierin geen beletsel kan liggen om deze functie voor appellante geschikt te achten.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) G.J. van Gendt

NK