ECLI:NL:CRVB:2015:1523

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
13-5826 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van WW-uitkering en toeslag na fout van het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had een WW-uitkering en een toeslag aangevraagd, maar ontving deze uitkeringen tweemaal door een fout van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv heeft de uitkeringen ingetrokken en de teveel betaalde bedragen teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat de appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij teveel uitkering ontving, en verklaarde het beroep ongegrond.

De appellant stelde in hoger beroep dat hij erop vertrouwde dat het Uwv correct handelde en dat de gemaakte fout niet voor zijn rekening zou moeten komen. Hij voerde aan dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, omdat hij de ontvangen gelden al had besteed aan levensonderhoud. De Raad overwoog echter dat er geen dringende redenen waren die de terugvordering onaanvaardbaar zouden maken. De Raad bevestigde dat de appellant had moeten begrijpen dat hij teveel ontving, gezien de dubbele toekenning van de uitkeringen.

De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de uitkeringen heeft ingetrokken en de terugvordering heeft doorgezet. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de ontvanger van uitkeringen om alert te zijn op mogelijke fouten in de toekenning.

Uitspraak

13/5826 WW
Datum uitspraak: 13 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 oktober 2013, 13/1178 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. Maduro. Namens het Uwv is verschenen L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 22 maart 2012 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 5 juli 2012 heeft het Uwv appellant in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering en toeslag over de periode van 25 april 2012 tot en met 24 juli 2012.
1.3.
Bij besluit van 18 juli 2012 heeft het Uwv appellant wederom in aanmerking voor een
WW-uitkering en toeslag, ditmaal over de periode van 30 april 2012 tot en met 29 juli 2012.
2.1.
Bij besluit van 28 augustus 2012 heeft het Uwv de WW-uitkering en toeslag van appellant met ingang van 25 april 2012 ingetrokken en de over de periode van 25 april 2012 tot en met 24 juli 2012 volgens het Uwv teveel betaalde WW-uitkering en toeslag tot een bedrag van € 2.184,01 van appellant teruggevorderd.
2.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 augustus 2012. Het Uwv heeft het bezwaar bij besluit van 4 januari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat vaststaat dat het Uwv op de aanvraag van appellant voor een WW-uitkering tweemaal heeft beslist en dat appellant de uitkering ook dubbel heeft ontvangen. Daarmee staat vast dat de uitkering tot een te hoog bedrag is verleend. Volgens de rechtbank moet het appellant redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat hem teveel aan uitkering werd betaald. Gelet hierop was het Uwv gehouden tot herziening en terugvordering van de uitkering over te gaan. Van de aanwezigheid van een dringende reden om van herziening af te zien, is de rechtbank niet gebleken. Het feit dat het Uwv een fout heeft gemaakt bij de toekenning van een uitkering vormt geen dringende reden om van terugvordering af te zien. De fout van het Uwv is de oorzaak van de terugvordering en behoort niet tot de gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft.
4. Appellant heeft in hoger beroep - samengevat - aangevoerd dat de rechtbank er ten onrechte vanuit gaat dat hij in redelijkheid had moeten begrijpen dat hij teveel geld heeft ontvangen. Appellant gaat ervan uit dat het Uwv weet wat het doet. Indien het Uwv een fout maakt, dient deze niet voor rekening van appellant te komen. Volgens appellant is er wel een dringende reden om van herziening en terugvordering af te zien, aangezien het voor rekening van het Uwv dient te komen dat er fouten zijn gemaakt. Bovendien zijn de gelden al besteed aan kosten voor levensonderhoud waardoor een terugvordering niet redelijk en billijk is.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Voor de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar overweging 3 van de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt nog toegevoegd dat op grond van artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder b, van de TW het Uwv een besluit tot toekenning van toeslag herziet of intrekt indien de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. In het tweede lid is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het Uwv kan besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien. Op grond van artikel 20, eerste lid, van de TW wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a onverschuldigd is betaald, door het Uwv teruggevorderd. Op grond van artikel 20, vierde lid, van de TW kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het Uwv naar aanleiding van de aanvraag van appellant om een WW-uitkering twee maal op zijn verzoek heeft beslist en dat appellant ook twee WW-uitkeringen heeft ontvangen, als gevolg van een fout van het Uwv.
5.3.1.
Op grond van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW was het Uwv verplicht de WW-uitkering in te trekken. Op grond van artikel 36 van de WW was het Uwv gehouden tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde WW- uitkering.
5.3.2.
Op grond van artikel 11a, eerste lid, van de TW was het Uwv verplicht de toeslag in te trekken. Op grond van artikel 20, eerste lid, van de TW was het Uwv gehouden tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering.
5.4.
Er zijn geen dringende redenen op grond waarvan het Uwv had kunnen besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van intrekking of terugvordering van de WW-uitkering en toeslag. Van dringende redenen in de zin van de artikelen 22a, tweede lid, artikel 36, vierde lid, van de WW en artikel 11a, tweede lid en artikel 20, vierde lid, van de TW is slechts sprake indien door de intrekking of de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële consequenties voor de betrokkene optreden. Daarvan is in dit geval geen sprake. De omstandigheid dat de intrekking en de terugvordering een gevolg is van een fout door het Uwv ziet op het ontstaan van de intrekking en terugvordering en wordt daarom niet als dringende reden aangemerkt. De stelling van appellant dat hij de gelden al heeft besteed, brengt niet met zich dat de intrekking of de terugvordering van de uitkering en toeslag voor hem onaanvaardbare financiële gevolgen hebben. Bij de invordering dient het Uwv rekening te houden met de beslagvrije voet zodat appellant een inkomen behoudt om in zijn levensonderhoud te voorzien.
5.5.
De beroepsgrond van appellant dat het hem niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij teveel WW-uitkering en toeslag ontving omdat hij ervan uitging dat het Uwv weet wat het doet, slaagt niet. Het had appellant redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat hij teveel
WW-uitkering en toeslag ontving. Nog los van het feit dat appellant over twee nagenoeg dezelfde periodes WW-uitkering en toeslag was toegekend, had appellant uit het feit dat hij na zijn werkloosheid meer aan WW-uitkering en toeslag ontving dan de inkomsten waarop de uitkeringen waren gebaseerd, kunnen en moeten begrijpen dat hij teveel WW-uitkering en toeslag ontving.
5.6.
Uit 5.2 tot en met 5.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) H.J. Dekker

MK