ECLI:NL:CRVB:2015:152
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verlaging bijstand op grond van weigering arbeidsverplichtingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarbij haar bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) met 100% werd verlaagd voor de duur van een maand. Appellante ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder en had een fulltime dienstverband als schoonmaker, dat echter op 26 februari 2013 werd beëindigd. Het college stelde dat appellante haar arbeidsverplichtingen had geweigerd door niet op een oriëntatiegesprek te verschijnen en dat zij door eigen toedoen haar werk niet had behouden. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit ongegrond.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de verlaging van de bijstand op een onjuiste grondslag berustte. De Raad oordeelde dat het college de verlaging had gebaseerd op artikelen van de WWB en de Maatregelverordening, maar dat het niet nakomen van arbeidsverplichtingen niet gelijkgesteld kan worden aan het niet behouden van werk. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond. De Raad herstelde de hoogte van de maatregel en bepaalde dat de bijstand van appellante met 30% van de toepasselijke bijstandsnorm gedurende een maand moest worden verlaagd. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.960,- bedroegen.
De uitspraak werd gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 27 januari 2015.