ECLI:NL:CRVB:2015:1504

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
13-4128 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de toekenning van een WGA-vervolguitkering aan betrokkene, die na een verkeersongeval arbeidsongeschikt is geraakt. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 april 2015 uitspraak gedaan. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het UWV ten onrechte geen beperkingen had aangenomen voor het vasthouden en verdelen van de aandacht van betrokkene. De Centrale Raad heeft echter geoordeeld dat het UWV terecht geen beperkingen heeft aangenomen, omdat er geen medische onderbouwing was voor ernstiger concentratieproblemen dan eerder vastgesteld. De Raad heeft ook de geschiktheid van de functie samensteller kunststof- en rubberindustrie beoordeeld. Het UWV had deze functie als passend voor betrokkene aangemerkt, maar de rechtbank had dit oordeel vernietigd. De Centrale Raad heeft het UWV in het gelijk gesteld, omdat de functie geen langdurig gebruik van een stofkapje vereiste, wat relevant was in het kader van de longklachten van betrokkene. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand.

Uitspraak

13/4128 WIA
Datum uitspraak: 24 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
11 juli 2013, 13/132 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft R. Bentum een verweerschrift ingediend.
Ter onderbouwing van het hoger beroep en het verweer hebben partijen nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door heer W.R. Bos. Namens betrokkene is R. Bentum verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is werkzaam geweest als docent/begeleider in de vleessector voor 36,8 uur per week. Na een verkeersongeval heeft hij zich met ingang van 2 juli 2007 ziek gemeld. Bij besluit van 13 augustus 2009 heeft appellant vastgesteld dat betrokkene met ingang van
29 juni 2009 tot 29 augustus 2012 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het door betrokkene tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft appellant bij besluit van 17 maart 2010 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft betrokkene geen beroep ingesteld.
1.2.
Bij besluit van 5 juni 2012 heeft appellant aan betrokkene meegedeeld dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering op 29 augustus 2012 eindigt en dat hij met ingang van deze datum in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering. Nadat betrokkene tegen dit besluit bezwaar had gemaakt, heeft appellant alsnog een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek doen verrichten dat heeft uitgewezen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene met ingang van 30 juli 2012 is vastgesteld op 66,90%. Na daartoe door appellant in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft betrokkene de gronden van het bezwaar aangevuld met verwijzing naar een rapport van zijn medisch adviseur L.A. Prins van 9 september 2012 en een rapport van register arbeidsdeskundige G.J. Tebbens van
27 september 2012.
1.3.
Mede op grond van bij de behandelend longarts, cardioloog en psycholoog van betrokkene ingewonnen informatie heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep van appellant op 27 december 2012 gerapporteerd dat betrokkene met ingang van 11 juli 2012 verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsarts was aangenomen. De beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 december 2012. Met inachtneming van deze FML heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van appellant het verlies aan verdiencapaciteit van betrokkene vastgesteld op 79,32%. Deze schatting berust op de volgende functies: productiemedewerker industrie, samensteller producten (SBC-code 111180), machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) en samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130).
1.4.
Gelet op deze bevindingen heeft appellant bij besluit van 7 januari 2013 (bestreden besluit) het besluit van 5 juni 2012 wat de hoogte van de WGA-uitkering betreft herroepen en deze op een hoger bedrag vastgesteld.
2.1.
In beroep heeft betrokkene zich op het standpunt gesteld dat behoudens de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen tevens beperkingen aanwezig zijn ten aanzien van het omgaan met verkeersslachtoffers, het dragen van beschermende middelen in verband met longklachten (COPD) en het verdelen en vasthouden van de aandacht. Ook is ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft betrokkene verwezen naar een rapport van zijn medisch adviseur Prins van
5 februari 2013 en een rapport van zijn arbeidsdeskundig adviseur Tebbens van 9 februari 2013.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
2.2.1.
Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank het standpunt van betrokkene dat appellant ten onrechte geen beperkingen heeft aangenomen op de punten 1.1 en 1.2 van de FML (vasthouden van de aandacht, onderscheidenlijk verdelen van de aandacht) gevolgd. Ten aanzien van punt 1.1 heeft zij meer in het bijzonder overwogen dat ten onrechte is volstaan met de vermelding van een beperkende toelichting. Dit klemt temeer omdat de FML niet mede op een neuropsychologisch onderzoek berust. Volgens de rechtbank heeft appellant voorts onvoldoende gemotiveerd waarom niet tevens beperkingen zijn aangenomen met betrekking tot de omgang met verkeersslachtoffers in het kader van punt 2.12 van de FML (overige specifieke voorwaarden voor het sociaal functioneren) en met betrekking tot punt 3.5 (dragen van beschermende middelen); dit laatste in verband met de longklachten van betrokkene. De rechtbank heeft echter geen aanleiding gezien het standpunt van appellant dat er geen reden is voor het stellen van een verdergaande urenbeperking dan in de FML van 27 december 2012 is vastgelegd (geen werk in de nachtelijke uren, en uren per dag en week beperkt tot acht, onderscheidenlijk, veertig uur) voor onjuist te houden.
2.2.2.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat appellant onvoldoende heeft gemotiveerd dat betrokkene in staat is de functie samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130) te verrichten. De rechtbank heeft daartoe gewezen op een op 15 maart 2010 ter beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene opgemaakt rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep H. Coerts, die destijds de onder dezelfde SBC-code opgenomen functie samensteller kunststof- en rubberindustrie niet geschikt achtte voor betrokkene, omdat deze functie een hoger werktempo vereiste dan op grond van de op punt 1.9.8 aangenomen beperking was toegestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende FML van 27 december 2012 dezelfde beperking op punt 1.9.8 bevat, de vereisten voor de functie met SBC-code 271130 niet zijn veranderd en dat de medische situatie van betrokkene in de loop van de tijd niet is verbeterd. Het is de rechtbank dan ook niet duidelijk waarom de eerder vervallen verklaarde functie nu wel passend zou zijn voor betrokkene. Het standpunt van appellant dat betrokkene in staat is de desbetreffende functie te verrichten berust daarmee niet op een deugdelijke motivering.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 september 2013 en 17 december 2013, aangevoerd dat er geen reden is voor betrokkene beperkingen met betrekking tot concentratie aan te nemen, omdat niet is gebleken van neurologische afwijkingen en de neuroloog E.J.W. Keuter in 2008 een uitstekende aandachtsfunctie bij betrokkene heeft vastgesteld. Evenmin is gebleken van een psychiatrische stoornis die beperkingen met betrekking tot concentratie zou rechtvaardigen. Om die reden ziet appellant ook geen aanleiding tot het doen verrichten van een neuropsychologisch onderzoek. Voorts is bij punt 1.1 van de FML (vasthouden van de aandacht) geen sprake van een beperkende toelichting, maar van een beperking op eventuele bovennormale belasting. Wat de omgang met verkeersslachtoffers en langdurig gebruik van een stofkapje betreft zijn alsnog beperkingen aangenomen. Deze zijn vastgelegd in een FML van 25 september 2013.
3.2.
Onder verwijzing naar een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
29 juli 2013 heeft appellant aangevoerd dat de mede aan de huidige schatting ten grondslag liggende functie samensteller kunststof- en rubberindustrie (functienummer: 3811-0176-016) een andere functie is dan de gelijknamige functie met nummer 6262-0000-001 die in het rapport 15 maart 2010 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep H. Coerts wordt genoemd. Het gaat om twee verschillende functies bij twee verschillende werkgevers. Anders dan bij functie 6262-0000-001 heeft de arbeidsdeskundig analist bij de nu geselecteerde functie 3811-0176-016 geen kenmerkende belasting met betrekking tot handelingstempo vermeld. Op grond eigen waarneming heeft de arbeidsdeskundig analist vastgesteld dat deze functie geen hoger handelingstempo meebrengt dan in gangbare arbeid gebruikelijk is. Ter nadere onderbouwing van dit standpunt heeft appellant de beschrijvingen van de functies 6262-0000-001 en 3811-0176-016 van, onderscheidenlijk, 7 april 2009 en 28 mei 2012 overgelegd.
3.3.
Ter verweer heeft betrokkene zijn standpunt gehandhaafd dat appellant ten onrechte voor hem geen beperkingen heeft aangenomen met betrekking tot het vasthouden en verdelen van de aandacht. Onder verwijzing naar een rapport van arbeidsdeskundige Tebbens van
28 november 2013 heeft betrokkene voorts aangevoerd dat de functie samensteller
kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130, nummer 3811-0176-016) niet passend is, omdat er nog veel onduidelijk is over de te gebruiken stofkap in de relatie tot de beperkingen in verband met de bij betrokkene vastgestelde COPD.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep is beperkt tot de vragen of (1) appellant betrokkene op de datum in geding (29 augustus 2012) terecht niet beperkt heeft geacht ten aanzien van het vasthouden en verdelen van de aandacht en (2) of appellant de functie samensteller kunststof- en rubberindustrie terecht voor appellant geschikt heeft geacht uit het oogpunt van het met deze functie samenhangende handelingstempo.
4.2.
Met betrekking tot de eerste vraag heeft appellant terecht belang gehecht aan het rapport van neuroloog Keuter van 13 november 2008, op basis waarvan destijds bij einde wachttijd geen beperkingen met betrekking tot concentratie zijn aangenomen. De toentertijd in de FML van 31 juli 2009 bij punt 1.1 vermelde toelichting: “normaal, niet langdurig intensief”, is in de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende FML overgenomen. Dat de concentratieproblemen van betrokkene zouden zijn toegenomen op de datum in geding vindt geen steun in het in het rapport van de verzekeringsarts van 11 juli 2012 opgenomen dagverhaal. Behoudens de rapporten van zijn medisch adviseur Prins heeft betrokkene geen medische stukken ingezonden die duiden op ernstiger concentratiebeperkingen dan door appellant zijn aangenomen. Ook Prins zelf heeft geconcludeerd dat concentratie en aandacht gedurende anderhalf uur redelijk zijn, terwijl de betrokkene behandelend psycholoog
P. Zijlstra in een brief van 23 november 2012 weliswaar concentratieproblemen heeft vastgesteld, maar de oplossing van deze problemen heeft gezocht in het omgaan met stress, een andere wijze van coping en acceptatie. Gelet op deze bevindingen heeft appellant mogen afzien van het doen verrichten van een psychodiagnostiek onderzoek.
4.3.
De Raad volgt voorts het standpunt van appellant dat de bij punt 1.1 van de FML gegeven toelichting “niet langdurig intensief” niet kan worden aangemerkt als een beperking van de normaalwaarde van minstens 30 minuten concentreren, maar als een beperking die betrekking heeft op een zwaardere belasting, namelijk (veel) langer dan 30 minuten intensief concentreren, met het doel functies met een specifieke, bovennormale belasting op concentreren uit te sluiten.
4.4.
Wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat appellant betrokkene op de datum in geding (29 augustus 2012) terecht niet beperkt heeft geacht ten aanzien van het vasthouden en verdelen van de aandacht. Met de in 3.2 vermelde toelichting heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van appellant ten slotte voldoende gemotiveerd dat de functie samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130; nummer:
3811-0176-016) uit het oogpunt van het met deze functie samenhangende handelingstempo passend is voor betrokkene.
4.5.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen slaagt het hoger beroep.
5. De Raad zal de zaak zelf afdoen.
5.1.
Zoals uit 3.3 blijkt zijn partijen nog verdeeld over de vraag of de functie samensteller kunststof- en rubberindustrie voor betrokkene passend is uit het oogpunt van de noodzaak tot het dragen van beschermende middelen. Deze vraag moet worden beantwoord in het licht van de in de FML van 25 september 2013 alsnog opgenomen beperking op punt 5.1 (“stofkapje kan wel worden gebruikt, maar geen werkzaamheden waarbij dit langdurig aaneen noodzakelijk is in verband met COPD”).
5.2.
In het naar aanleiding van de FML van 25 september 2013 opgestelde rapport van
11 november 2013 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te kennen gegeven dat in geen van de geselecteerde functies sprake is van het gebruik van een stofkapje. Wel is er in de functie samensteller kunststof- en rubberindustrie sprake van een hoofdbeschermkap en een baardkapje. Daarbij gaat het om het bedekken van de haren. Uit deze beschrijving volgt niet dat het verrichten van de functie samensteller het langdurig dragen van een stofkapje met zich brengt. Appellant heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat deze functie passend voor betrokkene is.
5.3.
De slotsom is dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover daarbij opdracht is geven tot het nemen van een nieuw besluit. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden in stand gelaten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij opdracht is gegeven tot het nemen van een nieuw besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en J.W. Schuttel en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) P. Uijtdewillegen

MK