ECLI:NL:CRVB:2015:149

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
13-4179 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten wegens niet noodzakelijke verhuizing

In deze zaak heeft appellante, die voorheen bij haar moeder woonde, op 12 juni 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor de inrichtingskosten van haar nieuwe huurwoning, die haar op 15 juni 2012 was toegewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag op 19 juni 2012 afgewezen, en het bezwaar van appellante tegen deze afwijzing is op 13 november 2012 ongegrond verklaard. Het college stelde dat de verhuizing van appellante niet noodzakelijk was, waardoor de inrichtingskosten ook niet noodzakelijk waren.

De rechtbank Rotterdam heeft in de aangevallen uitspraak van 20 juni 2013 het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat haar verhuizing noodzakelijk was vanwege haar leeftijd en die van haar moeder, en dat zij door een medewerker van de gemeente was gewezen op de mogelijke financiële gevolgen van de invoering van de huishoudinkomenstoets.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 27 januari 2015 geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar verhuizing noodzakelijk was. De Raad concludeert dat appellante de keuze had om bij haar moeder te blijven wonen en dat de kosten van de verhuizing voor haar eigen rekening komen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4179 WWB
Datum uitspraak: 27 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 juni 2013, 12/5142 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2014. Namens appellante is verschenen mr. Maduro. Het college is met voorafgaand bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante woonde in bij haar moeder. Met ingang van 15 juni 2012 heeft zij een huurwoning toegewezen gekregen.
1.2.
Op 12 juni 2012 heeft appellante bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en Bijstand (WWB) aangevraagd voor de inrichtingskosten van haar nieuwe woning.
1.3.
Bij besluit van 19 juni 2012 heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 13 november 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 juni 2012 ongegrond verklaard. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de verhuizing van appellante niet noodzakelijk was, waardoor ook de inrichtingskosten niet noodzakelijk waren.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij stelt dat zij de wens had om vanwege haar leeftijd en die van haar moeder op zichzelf te gaan wonen. Daarnaast had een medewerker van de gemeente haar gewezen op de invoering van de huishoudinkomenstoets en de eventuele financiële gevolgen daarvan voor appellante en haar moeder. Er bestond voor appellante dan ook een noodzaak om te verhuizen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd noodzakelijk zijn.
4.2.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar verhuizing noodzakelijk was. Zo had appellante voor haar verhuizing geen urgentieverklaring. Appellante had de keuze om te verhuizen. Zij heeft er, vanwege haar leeftijd en de leeftijd van haar moeder, alsmede vanwege de mogelijke financiële gevolgen van de invoering van de huishoudinkomenstoets, voor gekozen te verhuizen. Zij had ook bij haar moeder kunnen blijven wonen. Bezien vanuit het oogpunt van toepassing van de WWB behoren de kosten die voortkomen uit de keuze van appellante om te verhuizen voor haar rekening te blijven. De inrichtingskosten kunnen niet worden aangemerkt als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB, zodat het college de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen.
4.3.
Uit 4.2 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
27 januari 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M.S. Boomhouwer

RB