ECLI:NL:CRVB:2015:149
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten wegens niet noodzakelijke verhuizing
In deze zaak heeft appellante, die voorheen bij haar moeder woonde, op 12 juni 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor de inrichtingskosten van haar nieuwe huurwoning, die haar op 15 juni 2012 was toegewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag op 19 juni 2012 afgewezen, en het bezwaar van appellante tegen deze afwijzing is op 13 november 2012 ongegrond verklaard. Het college stelde dat de verhuizing van appellante niet noodzakelijk was, waardoor de inrichtingskosten ook niet noodzakelijk waren.
De rechtbank Rotterdam heeft in de aangevallen uitspraak van 20 juni 2013 het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat haar verhuizing noodzakelijk was vanwege haar leeftijd en die van haar moeder, en dat zij door een medewerker van de gemeente was gewezen op de mogelijke financiële gevolgen van de invoering van de huishoudinkomenstoets.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 27 januari 2015 geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar verhuizing noodzakelijk was. De Raad concludeert dat appellante de keuze had om bij haar moeder te blijven wonen en dat de kosten van de verhuizing voor haar eigen rekening komen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.