Uitspraak
.Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
OVERWEGINGEN
.Hij stelt dat het college had moeten begrijpen dat zijn bezwaarschrift was gericht tegen het besluit van
.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de toekenning van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en de vraag of er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend. Appellant heeft zich op 26 september 2012 gemeld voor bijstand, maar zijn aanvraag werd op 3 januari 2013 buiten behandeling gesteld omdat hij niet de gevraagde gegevens had overgelegd. Op 7 januari 2013 diende hij een nieuwe aanvraag in, waarop het college bijstand toekende met ingang van die datum, maar de aanvraag voor de periode daarvoor werd afgewezen. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en stelde dat het college had moeten begrijpen dat zijn bezwaarschrift ook gericht was tegen het besluit van 3 januari 2013. Hij voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die toekenning van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigden, omdat hij zich eerder had gemeld voor bijstand en een medewerker van de gemeente hem had verteld dat hij later bewijsstukken kon inleveren.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bezwaarschrift van appellant niet gericht was tegen het besluit van 3 januari 2013, maar tegen het besluit van 1 maart 2013. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand met terugwerkende kracht werd toegekend. De beroepsgrond van appellant slaagde niet, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.