ECLI:NL:CRVB:2015:1472

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2015
Publicatiedatum
11 mei 2015
Zaaknummer
13-6939 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand na niet tijdig verstrekken van gevraagde gegevens

In deze zaak heeft appellant op 26 september 2012 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), met als gewenste ingangsdatum 1 december 2011. Het college van burgemeester en wethouders van Tholen heeft appellant op 5 oktober 2012 verzocht om bankafschriften te verstrekken, met de waarschuwing dat het niet verstrekken van deze gegevens zou kunnen leiden tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag. Appellant heeft de gevraagde gegevens echter niet of niet volledig binnen de gestelde termijn aangeleverd, wat heeft geleid tot een besluit van het college op 19 oktober 2012 om de aanvraag buiten behandeling te stellen.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 4 april 2013. Hierop heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 5 november 2013 de uitspraak van het college heeft bevestigd. Appellant is vervolgens in hoger beroep gegaan bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 7 mei 2015 geoordeeld dat het college terecht heeft besloten de aanvraag buiten behandeling te stellen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant de gevraagde bankafschriften niet binnen de gestelde termijn heeft verstrekt, en dat de financiële situatie van de aanvrager essentieel is voor de beoordeling van de aanvraag. De Raad heeft ook geoordeeld dat appellant redelijkerwijs in staat had moeten zijn om de gevraagde gegevens tijdig te overleggen. De beroepsgronden van appellant, waaronder de stelling dat de bankafschriften niet noodzakelijk waren, zijn verworpen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/6939 WWB
Datum uitspraak: 7 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 november 2013, 13/3030 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tholen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.F. van Duin hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Duin
.Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. V.P.G.M. Zomers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 26 september 2012 een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, met als gewenste ingangsdatum 1 december 2011.
1.2.
Bij brief van 5 oktober 2012 heeft het college appellant onder andere gevraagd uiterlijk op 17 oktober 2012 bankafschriften te verstrekken. Het college heeft appellant erop gewezen dat het niet verstrekken van de gevraagde gegevens tot gevolg kan hebben dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling wordt gelaten.
1.3.
Bij besluit van 19 oktober 2012 heeft het college de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld omdat hij de gevraagde gegevens niet of niet volledig binnen de gegeven hersteltermijn heeft verstrekt.
1.4.
Bij besluit van 4 april 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en het besluit van 19 oktober 2012 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4
.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant de door het college gevraagde bankafschriften niet binnen de aan hem gegeven termijn heeft verstrekt.
4.3.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399) is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. De door het college opgevraagde bankafschriften zijn dan ook bedoeld om met de andere beschikbare gegevens een compleet beeld te krijgen van de financiële situatie van appellant en - anders dan appellant stelt- niet alleen om vast te stellen of hij zijn eerdere bedrijfsactiviteiten had gestaakt.
4.4.
Appellant voert aan dat de bankafschriften niet noodzakelijk waren. Uit de verklaringen van zijn vrienden en het feit hij niet meer in staat was zijn rekeningen te betalen, kan worden afgeleid dat hij geen inkomsten had en in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Deze beroepsgrond slaagt niet. De door appellant genoemde omstandigheden zijn onvoldoende voor het verkrijgen van een volledig inzicht in zijn financiële situatie.
4.5.
Appellant moet redelijkerwijs in staat zijn geweest om over de gevraagde bankafschriften te beschikken en deze tijdig te overleggen. De stukken bieden geen steun voor de stelling van appellant dat hij de bankafschriften niet tijdig heeft kunnen overleggen vanwege onjuist verkregen informatie van de Rabobank dat zijn bankrekening was opgeheven. De omstandigheid dat het college de gegevens op een andere wijze had kunnen verkrijgen, doet er niet aan af dat het aan appellant is om de gevraagde gegevens te verstrekken.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd
.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) C.M. Fleuren

MK