ECLI:NL:CRVB:2015:1464

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2015
Publicatiedatum
8 mei 2015
Zaaknummer
13-5662 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA en beoordeling van beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant, die sinds 23 september 2010 vanwege psychische klachten niet meer kan werken, heeft een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld, maar het Uwv concludeerde dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, waardoor hij geen recht op uitkering heeft. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht. Hij stelt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat zijn psychische en lichamelijke klachten onvoldoende zijn meegewogen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant adequaat hebben beoordeeld. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen reden is om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te scherpen. De Raad komt tot de conclusie dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant, en dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

13/5662 WIA
Datum uitspraak: 8 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
9 oktober 2013, 12/3943 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Aan het geding heeft voorts als partij deelgenomen [BV], gevestigd te [plaats] (hierna: werkgever).
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Boon, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens de werkgever heeft mr. C.C.C.A.M. Kuijken, advocaat, een reactie ingezonden.
Bij brief van 13 maart 2015 heeft mr. B. Kaya, als opvolgend gemachtigde, nadere stukken ingediend. Op deze stukken heeft het Uwv met een rapport van 23 maart 2015 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten. Namens de werkgever is verschenen, mr. L.M. Klompers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, werkzaam als inner sales manager, is op 23 september 2010 vanwege psychische klachten uitgevallen. Appellant heeft naast psychische ook lichamelijke klachten.
1.2.
Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant onderzocht door een verzekeringsarts. Deze heeft beperkingen vastgesteld, volgens welke appellant is aangewezen op een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. Ook is appellant beperkt geacht op het omgaan met conflicten en het samenwerken en is werk waarbij er rechtstreeks contact is met klanten of patiënten en waarbij sprake is van leidinggevende taken, niet passend. Met betrekking tot de lichamelijke klachten zijn beperkingen vastgesteld ten aanzien van het frequent reiken, tillen/dragen, het frequent zware lasten tillen, klimmen en het boven schouderhoogte werken. Vanwege de slaapproblemen is een beperking aangenomen met betrekking tot werk in nachtelijke uren. Voor een (verdergaande) urenbeperking is volgens de verzekeringsarts geen aanleiding. Deze beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 juni 2012. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens aan de hand van geselecteerde voorbeeldfuncties vastgesteld dat er sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 29,89%.
1.3.
Bij besluit van 20 augustus 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 20 september 2012 geen recht op uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 22 november 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft hiertoe overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Appellant is door de verzekeringsarts onderzocht, er is een anamnese afgenomen en er heeft een psychisch en lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft op basis van zijn bevindingen beperkingen vastgesteld in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen alsmede werktijden en deze neergelegd in een FML van 29 juni 2012. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat niet alle relevante feiten of omstandigheden met betrekking tot de schouder- en psychische klachten, slaapproblemen alsmede de RSI-klachten van appellant bij de beoordeling zijn betrokken. Naar aanleiding van de namens appellant in beroep overgelegde informatie van de psycholoog, de fysiotherapeut, het huisartsenjournaal, de aanvraagformulieren inzake het te verrichten bloedonderzoek en de informatie van de internist, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van 25 januari 2013 aangevuld met de rapporten van 23 april 2013 en 17 juli 2013, overtuigend gemotiveerd dat er geen reden is om de FML met betrekking tot psychische dan wel ten aanzien van de schouder- en RSI-klachten (verder) aan te scherpen. Met zijn beperkingen was appellant naar het oordeel van de rechtbank op de datum in geding (20 september 2012) in staat om de hem voorgehouden functies te vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich, evenals in beroep, op het standpunt gesteld dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsarts zich had dienen te vergewissen van alle medische informatie uit de behandelend sector. De informatie over de gezondheid van appellant is in onvoldoende mate door de verzekeringsartsen meegewogen dan wel onjuist geïnterpreteerd, waardoor de psychische en lichamelijke beperkingen zijn onderschat. Appellant disfunctioneert wegens een ernstige psychische stoornis in elk werk, waardoor hij volledig èn duurzaam arbeidsongeschikt is. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft appellant een brief van 3 oktober 2014 van F. Kaya, psychiater, overgelegd, waarin deze te kennen heeft gegeven dat bij appellant sprake is van een aanpassingsstoornis met aspecifieke kenmerken, alsmede een narcistische en obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis. Omdat de verzekeringsarts geen deskundige is op dit gebied, dient meer waarde te worden gehecht aan de bevindingen van psychiater Kaya. Voorts zijn de lichamelijke klachten onderschat, aangezien appellant niet kan reiken. De geselecteerde functies zijn niet geschikt omdat in de functie van schadecorrespondent er telefonisch contacten zijn met klanten/debiteuren en appellant geen werkervaring hierin heeft. De functie van vleeswarenslachter is niet geschikt vanwege zijn RSI-klachten. Tot slot heeft appellant stukken inzake een beoordeling in het kader van de Ziektewet (ZW) overgelegd waaruit blijkt dat een aan hem toegekende uitkering op grond van de Ziektewet met ingang van
5 februari 2015 is voortgezet. De aan deze uitkering ten grondslag liggende ziektebeelden en klachten zijn dezelfde als nu in de onderhavige WIA-procedure ter beoordeling staan. Het Uwv neemt dan ook verschillende standpunten in.
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar een rapport van 23 maart 2015 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de nader bij brief van 13 maart 2015 aangevoerde gronden gereageerd en geconcludeerd dat deze, evenmin als de nader overgelegde brief van
3 oktober 2014 van de psychiater, geen aanleiding geven de vastgestelde belastbaarheid te wijzigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft op juiste wijze de door appellant in eerste aanleg aangevoerde gronden beoordeeld en met juistheid overwogen dat en waarom deze gronden niet slagen. Het oordeel van de rechtbank dat uit de rapporten van de verzekeringsarts van 29 mei 2012 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 november 2012, 25 januari, 8 februari, 23 april en 17 juli 2013 blijkt dat de psychische en lichamelijke klachten van appellant in voldoende mate in de beoordeling zijn betrokken, wordt onderschreven. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het Uwv de voor appellant vastgestelde beperkingen voor het verrichten van arbeid onvoldoende zorgvuldig heeft ingeschat.
4.2.
Met betrekking tot het in hoger beroep herhaalde standpunt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische klachten van appellant en zijn schouder- en
RSI-klachten, wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 23 maart 2015 voldoende gemotiveerd te kennen heeft gegeven dat de namens appellant overgelegde brief van 3 oktober 2014 van psychiater Kaya geen aanleiding geeft om voor appellant verdergaande beperkingen aan te nemen. Het rapport van 23 maart 2015 wordt geheel onderschreven. Daarbij wordt opgemerkt dat de vertaling van medische diagnoses in beperkingen voor arbeid tot de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts behoort. De verzekeringsartsen hebben voldoende gemotiveerd dat de in de FML neergelegde beperkingen in voldoende mate tegemoet komen aan de bij appellant bestaande psychische beperkingen. Niet is gebleken dat het standpunt van de verzekeringsartsen dat bij appellant benutbare mogelijkheden bestaan in strijd is met de informatie uit de behandelend sector. Met betrekking tot de schouder- en RSI-klachten heeft appellant in hoger beroep geen nieuwe medische stukken in het geding gebracht. Omdat de gronden gelijkluidend zijn aan die in beroep kan worden volstaan met verwijzing naar het door het Uwv overgelegde, medisch rapport van 23 april 2013, dat de rechtbank terecht heeft onderschreven.
4.3.
Gelet op het voorgaande zijn er onvoldoende aanknopingspunten om de beperkingen, zoals neergelegd in de FML van 29 juni 2012, voor onjuist te houden. De toekenning per
5 februari 2015 van een ZW-uitkering laat de juistheid van het bestreden besluit onverlet, alleen al om die reden dat deze uitkering een beoordeling betreft van de situatie op een datum gelegen ruim 2,5 jaar na de datum in geding en bij de ZW-uitkering sprake is van een ander beoordelingskader.
4.4.
Ervan uitgaande dat de beperkingen van appellant juist zijn gewaardeerd, is er geen aanleiding om te oordelen dat de geselecteerde functies niet passend zijn voor appellant. Naar aanleiding van de namens appellant in hoger beroep herhaalde gronden met betrekking tot de geschiktheid van de geselecteerde functies heeft de arbeidsdeskundige in de rapporten van
21 november 2012 en 29 januari 2013 een toelichting gegeven die geheel wordt onderschreven.
4.5.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal bevestigd worden. Dit brengt met zich dat het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en G. Zeben-de Vries en
C.J. Borman als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) S. Aaliouli

NK