ECLI:NL:CRVB:2015:146

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
13-5148 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding van restantvordering door college van burgemeester en wethouders van Utrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die een schuld had aan de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Utrecht, verzocht om kwijtschelding van een restantvordering van € 24.498,62. Deze vordering was ontstaan door ten onrechte betaalde bijstand, waarvoor appellant sinds 1995 aflost. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft het verzoek om kwijtschelding afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden in de Beleidsregels Terugvordering WWB. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er dringende redenen zijn om af te zien van verdere terugvordering, onder andere vanwege zijn financiële situatie, de zorg voor zijn studerende kinderen, en extra ziektekosten voor zijn echtgenote. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet aan de voorwaarden voor kwijtschelding voldoet en dat het college in lijn met de Beleidsregels heeft gehandeld. De Raad heeft benadrukt dat veel mensen in vergelijkbare situaties verkeren en dat de regels inzake de beslagvrije voet bescherming bieden.

De Raad heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat het college van de Beleidsregels afwijkt. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/5148 WWB
Datum uitspraak: 27 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
2 augustus 2013, 12/3972 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J. Joosten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 14 april 2014 heeft mr. Joosten zich als gemachtigde van appellant teruggetrokken.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2014. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C. van der Voorn.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant moet op grond van besluiten van 28 november 1994 en 5 maart 1995 aan de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Utrecht een bedrag van € 35.276,41 terugbetalen in verband met als gevolg van een schending van de inlichtingenverplichting ten onrechte betaalde bijstand. Appellant lost sinds eind 1995 op deze schuld af.
1.2.
Bij brief van 21 mei 2012 heeft appellant het college verzocht om kwijtschelding van de restantvordering van € 24.498,62. Bij besluit van 11 juni 2012 heeft het college dit verzoek afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 25 september 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 juni 2012, onder verwijzing naar de Beleidsregels Terugvordering WWB (Beleidsregels), ongegrond verklaard. Op grond van artikel 13 van de Beleidsregels wordt geen kwijtschelding verleend indien de vordering het gevolg is van verwijtbaar schenden van de inlichtingenverplichting en na vijf jaar betalen minder dan 50% van de hoofdsom is afgelost. Appellant heeft minder dan 50% van de hoofdsom afgelost.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen. Hij voert aan dat in zijn geval sprake is van dringende redenen om af te zien van verdere terugvordering, zodat hem kwijtschelding moet worden verleend. Hij heeft vanaf 1996 elke maand aan zijn aflossingsverplichting voldaan, hij heeft drie studerende kinderen thuis, zijn echtgenote werkt niet, hij heeft extra ziektekosten voor zijn echtgenote vanwege haar gezondheidssituatie en hij kampt met bijkomende schulden ter hoogte van € 10.000,- die hij ook moet aflossen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 58 van de Wet werk en bijstand (tekst tot 1 januari 2013) kunnen ten onrechte gemaakte kosten van bijstand worden teruggevorderd. Het gaat daarbij om een discretionaire bevoegdheid van het college. Volgens vaste rechtspraak van de Raad
(zie de uitspraak van 2 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO3647) moet de bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk af te zien van verdere terugvordering daarin besloten worden geacht.
4.2.
Ter invulling van deze bevoegdheid heeft het college op 1 juli 2012 de Beleidsregels vastgesteld. Niet in geschil is dat appellant niet aan de in de Beleidsregels gestelde voorwaarden voor kwijtschelding voldoet. Het college heeft in lijn met de Beleidsregels gehandeld. De vraag die voorligt is of sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de Beleidsregels had moeten afwijken.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de in beroep aangevoerde gronden. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat daarin geen grond is gelegen voor het oordeel dat het college aanleiding had moeten zien om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb van de Beleidsregels af te wijken. De Raad benadrukt hier dat zich vele personen in de omstandigheid bevinden dat zij al langdurig op een schuld aflossen, zonder dat zij uitzicht hebben op het volledig aflossen van de verschuldigde hoofdsom. Appellant heeft, net als die anderen, de bescherming van de regels inzake de beslagvrije voet, zodat hij steeds de beschikking zal houden over een inkomen ter hoogte van 90% van de toepasselijke bijstandsnorm.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar
op 27 januari 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M.S. Boomhouwer

MK