ECLI:NL:CRVB:2015:1447

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
7 mei 2015
Zaaknummer
13-6335 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om toekenning van een periodieke uitkering op grond van de Wubo

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1933, een aanvraag ingediend voor toekenning van uitkeringen op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad, omdat de aanwezige psychische klachten, waaronder chronische PTSS, niet leidden tot blijvende invaliditeit volgens de criteria van de Wubo. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en op 30 april 2015 uitspraak gedaan.

De Raad oordeelde dat de medische gegevens niet voldoende waren om te concluderen dat appellante blijvende invaliditeit had. De Raad baseerde zich op adviezen van geneeskundige adviseurs, die concludeerden dat de beperkingen van appellante niet in meer dan één van de vier aan de American Medical Association ontleende rubrieken vielen. De Raad verwierp de stelling van appellante dat het medisch onderzoek niet objectief was, omdat de onderzoekende arts een familielid van haar levenspartner was. De Raad vond geen reden om aan de objectiviteit van het onderzoek te twijfelen.

Uiteindelijk concludeerde de Raad dat de afwijzing van de aanvraag door de Pensioen- en Uitkeringsraad op goede gronden was gedaan en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 30 april 2015.

Uitspraak

13/6335 WUBO
Datum uitspraak: 30 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appelante heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 31 oktober 2013, kenmerk BZ01657907 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2015. Daar is namens appellante verschenen mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1933, heeft in juli 2012 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wubo. Bij besluit van 31 juli 2013 is erkend dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld, namelijk het getuige zijn van het doodschieten van haar oom, [naam oom]. De aanvraag om toekenning van onder meer een periodieke uitkering is afgewezen op de grond dat de bij appellante aanwezige psychische klachten (chronische PTSS) weliswaar verband houden met het oorlogsgeweld, maar niet hebben geleid tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo. Ten aanzien van de lichamelijke klachten
(hart- en vaatklachten, longklachten, gewrichtsklachten en een netvliesaandoening) is geoordeeld dat deze niet in verband staan met het oorlogsgeweld. Het tegen dit besluit ingediende bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
1.2.
In beroep is namens appellante gesteld dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een objectief medisch onderzoek aangezien de onderzoekende arts een familielid is van de levenspartner van appellante. Verder is gesteld dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat onvoldoende de nadere informatie van de huisarts is meegewogen. Op grond van die informatie van de huisarts moet geconcludeerd worden dat appellante in twee of meer rubrieken substantiële beperkingen heeft, aldus de gemachtigde.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
In beroep is alleen bestreden het oordeel van verweerder dat bij appellante geen sprake is van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo.
2.2.
Van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo is volgens het beleid van verweerder sprake als de betrokkene beperkingen heeft in minstens twee van de vier aan de American Medical Association (AMA) ontleende rubrieken, te weten 1) dagelijkse activiteiten, 2) sociaal functioneren, 3) concentratie, doorzettingsvermogen en tempo en 4) aanpassing aan stressvolle omstandigheden. Deze maatstaf is door de Raad in vaste rechtspraak aanvaard.
2.3.
Verweerder heeft zijn standpunt in eerste instantie gebaseerd op een door de geneeskundig adviseur R.J. Roelofs, arts, uitgebracht advies dat tot stand is gekomen na een door de arts G.J.A.M. van Well bij appellante verricht medisch onderzoek. Daarbij heeft Roelofs ook betrokken de op 25 juni 2013 ontvangen informatie van de huisarts
P.D.M. Keereweer-Bäcker.
Roelofs concludeert dat bij appellante sprake is van een PTSS die herbeleving en een beangstigende droominhoud kent die zowel betrekking heeft op het oorlogsgeweld als op de persoonlijke bijzondere oorlogsgebeurtenis (de confrontatie met stervend nichtje na een granaatinslag), die als sequentiële oorlogstraumatisering moet worden meegewogen. De aanwezige beperkingen (het slapen is beperkt door de vele nachtelijke verstoringen door nachtmerries en angstige dromen) zijn zodanig dat niet gesproken kan worden van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo, aldus Roelofs.
2.4.
In bezwaar is advies gevraagd aan een andere geneeskundige, de arts
A.M. Ohlenschlager. Zij heeft het advies van Roelofs onderschreven. Op basis van het bezwaar en na heroverweging van het primaire advies concludeert zij dat de causale psychische klachten uitsluitend leiden tot een gering-matige beperking in de rubriek dagelijks functioneren wat betreft het slapen. De nader ingekomen informatie van de huisarts Keereweer-Bäcker van 23 september 2013 betreft al bekende gegevens die het eerdere advies in bezwaar niet doen wijzigen, aldus Ohlenschlager.
2.5.
Anders dan namens appellante is gesteld ziet de Raad in de aanwezigheid van een (verre)familieband tussen de levenspartner van appellante en Van Well geen reden het onderzoek van Van Well als niet-objectief aan te merken. Daargelaten dat zij elkaar niet kenden, heeft appellante niet duidelijk gemaakt op welke wijze zij nadeel heeft ondervonden van de tussen haar levenspartner en de onderzoekende arts bestaande familieband. De Raad ziet hierin dan ook geen aanleiding een nieuw medisch onderzoek te laten instellen.
2.6.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van de advisering van Roelofs en Ohlenschlager deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Uit de voorhanden zijnde gegevens blijkt niet dat appellante beperkingen heeft in minstens twee van de aan de AMA ontleende rubrieken. De te onderscheiden causale beperkingen hangen samen met de slaapproblematiek. Dat leidt echter niet tot beperkingen in meer dan één rubriek. Het betoog dat het verminderen van contacten en het niet meer actief zijn van appellante in het vrijwilligerswerk/ verenigingsleven ook tot beperkingen leiden in één van de vier rubrieken, treft geen doel. Die omstandigheden vloeien voort uit het niet goed meer ter been zijn en het nagenoeg blind zijn van appellante en houden verband met de niet-causale lichamelijke klachten. Dergelijke beperkingen kunnen in dit geval niet in de beoordeling worden betrokken. Evenmin treft doel het betoog dat de diagnose PTSS veelal leidt tot beperkingen in meer rubrieken en dat dit aanleiding geeft te twijfelen aan de juistheid van de door Van Well vastgestelde beperkingen. Het is in dit geval niet de diagnose die de mate van invaliditeit bepaalt. Bepalend zijn de daadwerkelijke beperkingen als gevolg van causale psychische klachten die een betrokkene ondervindt in het dagelijks leven. Medische gegevens op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de causale beperkingen bij appellante zijn onderschat, heeft de Raad niet aangetroffen. Geconcludeerd moet worden dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat bij appellante geen sprake is van blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo.
2.7.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in rechte stand houdt en het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en
R.C. Schoemaker als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) C. Moustaïne

HD