ECLI:NL:CRVB:2015:1445

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
7 mei 2015
Zaaknummer
13-6721 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitbreiding huishoudelijke hulp op basis van Wubo

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 april 2015 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag tot uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Appellant, geboren in 1929, was eerder erkend als burger-oorlogsslachtoffer en ontving sinds 1999 een vergoeding voor maximaal vier uren huishoudelijke hulp per week. In de jaren 2005, 2007 en 2011 had hij aanvragen ingediend voor uitbreiding van deze vergoeding, die telkens waren afgewezen omdat hij in staat werd geacht om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.

In februari 2013 verzocht appellant opnieuw om uitbreiding naar acht uren per week, onder verwijzing naar nieuwe klachten van evenwichtsstoornissen. De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder in deze zaak, handhaafde de afwijzing van de aanvraag, stellende dat appellant niet door zijn klachten was aangewezen op meer hulp dan vier uren per week. De Raad oordeelde dat de psychische en lichamelijke klachten van appellant niet in die mate ernstig waren dat hij niet in staat was om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat er geen medische noodzaak was voor meer dan vier uren huishoudelijke hulp. De Raad baseerde zich op het advies van de geneeskundig adviseur, die na medisch onderzoek tot de conclusie was gekomen dat appellant in staat was om lichte huishoudelijke taken uit te voeren. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de aanvraag.

Uitspraak

13/6721 WUBO
Datum uitspraak: 30 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 november 2013, kenmerk BZ01639683 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2015. Daar is namens appellant verschenen mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1929, is in 1992 op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Ingaande 1 mei 1999 is aan appellant toegekend een vergoeding van de kosten verbonden aan huishoudelijke hulp, maximaal vier uren per week.
1.2.
In 2005, 2007 en 2011 heeft appellant verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp. Verweerder heeft deze aanvragen afgewezen op de grond dat appellant vanwege de bij hem aanwezige klachten niet is aangewezen op meer dan vier uur huishoudelijke hulp. In dat verband heeft verweerder telkens geoordeeld dat appellant in staat wordt geacht om licht huishoudelijk werk te verrichten.
1.3.
In februari 2013 heeft appellant opnieuw verzocht de vergoeding van huishoudelijke hulp uit te breiden en wel naar acht uren (twee dagdelen) per week. Appellant heeft gesteld dat nieuwe klachten (evenwichtsstoornissen) in combinatie met zijn overige lichamelijke aandoeningen hem zeer beperken in wat voor hem nog mogelijk is bij de uitoefening van huishoudelijke taken.
1.4.
Bij besluit van 23 mei 2013, na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant niet door zijn oorlogsgerelateerde psychische klachten of zijn niet-oorlogsgerelateerde lichamelijke klachten is aangewezen op de gevraagde uitbreiding. Daarbij is overwogen dat appellant in staat is lichte huishoudelijke werkzaamheden.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Appellant was ten tijde van de aanvraag ouder dan 70 jaar, zodat op grond van het door verweerder in het kader van artikel 33a van de Wubo gehanteerde beleid bij de beoordeling van de aanvraag om uitbreiding van de huishoudelijke hulp zowel de oorlogsgerelateerde psychische klachten als de beperkingen door zijn overige klachten in aanmerking worden genomen.
2.2.
Bij het toekennen van huishoudelijke hulp hanteert verweerder het beleid, voor zover hier van belang, dat in beginsel één dagdeel (vier uur) per week kan worden toegekend voor het verrichten van zware huishoudelijke hulp. In geval van psychische klachten kan verweerder twee dagdelen (acht uren) toekennen als er sprake is van (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag. Omdat appellant ouder is dan 70 jaar kunnen ook twee dagdelen worden toegekend als hij op grond van het totaal aan medische beperkingen niet in staat zou zijn lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.
2.3.
Verweerder heeft zijn standpunt in hoofdzaak gebaseerd op het door de geneeskundig adviseur R.J. Roelofs, arts, uitgebracht advies. Dat advies is tot stand gekomen na een door deze arts bij appellant verricht medisch onderzoek. Bij zijn advisering heeft Roelofs ook betrokken de ontvangen informatie van de huisarts (en de daarbij gevoegde informatie van het Sinaï Centrum) en de rapportage van de arts G.L.G. Kho die appellant heeft onderzocht naar aanleiding van de aanvraag van 2011. Roelofs concludeert dat appellant, wanneer het hem wordt gevraagd, in staat is de lichte huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren. Zijn lichamelijke klachten noch de psychische klachten hinderen hem daarin, aldus Roelofs.
2.4.
De Raad ziet geen grond om anders te oordelen. Uit de medische stukken komt naar voren dat de psychische klachten van appellant in ernst zijn toegenomen en hebben geleid tot een ernstige depressie. Appellant is hiervoor onder behandeling bij het Sinaï-centrum en krijgt medicatie. Die verergering heeft niet geleid tot (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag. Uit het rapport van Roelofs blijkt dat ook in de lichamelijke gezondheidstoestand van appellant een verslechtering is opgetreden. Dit als gevolg van evenwichtsstoornissen. Deze stoornissen lijken appellant wel te beperken in zijn dagelijks doen en laten, maar nog niet in die mate dat hij geen lichte huishoudelijke werkzaamheden meer zou kunnen verrichten. Appellant is onder meer nog in staat lichte dingen op te ruimen, doet dagelijks kleine boodschappen en kan tafel dekken/afruimen. Anders dan namens appellant is betoogd zijn dit activiteiten die wel worden geschaard onder licht huishoudelijk werk. Dat dit geringe werkzaamheden zijn of dat deze slechts incidenteel worden verricht, kan de waardering daarvan niet anders maken. Voor meer dan een dagdeel huishoudelijke hulp bestaat ten tijde in geding geen medische noodzaak.
2.5.
Het bestreden besluit houdt dus stand en het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en
R.C. Schoemaker als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) C. Moustaïne

HD