ECLI:NL:CRVB:2015:1444

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
7 mei 2015
Zaaknummer
14-6665 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning militair invaliditeitspensioen en bijzondere invaliditeitsverhoging

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn verzoek om een bijzondere invaliditeitsverhoging werd afgewezen. Appellant was sinds 1 juli 1968 wegens ongeschiktheid ontslagen uit de militaire dienst en ontving een levenslang militair diensttijdpensioen. In 2013 verzocht hij de minister van Defensie om een bijzondere invaliditeitsverhoging, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat aan appellant nooit een militair invaliditeitspensioen is toegekend, zoals bedoeld in artikel 7 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen. De Raad stelt vast dat de brieven uit 2000, waarin zijn militaire diensttijdpensioen abusievelijk als invaliditeitspensioen werd aangeduid, hieraan niets veranderen. Ook de omstandigheden rondom zijn ontslag uit de militaire dienst kunnen niet afdoen aan de afwijzing van de bijzondere invaliditeitsverhoging.

De Raad bevestigt dat de bijzondere invaliditeitsverhoging enkel betrekking heeft op het militair invaliditeitspensioen en niet op andere pensioenen, zoals het burgerpensioen van appellant. Het hoger beroep van appellant slaagt niet, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/6665 MPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 november 2014, 14/977 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2015. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.J. Geldof van Doorn.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is met ingang van 1 juli 1968 wegens ongeschiktheid ten gevolge van gebreken ontslagen uit de militaire dienst. Hem is bij Koninklijk Besluit van 23 december 1968 een levenslang militair diensttijdpensioen (thans: militair garantiepensioen) toegekend, gebaseerd op een diensttijd van, afgerond, 11 maanden. Er is geen verband aangenomen tussen de bij appellant geconstateerde gebreken en de uitoefening van de militaire dienst. Vanaf 1987 kwam het pensioen niet meer tot uitbetaling vanwege genoten inkomsten. Van de Stichting Pensioenfonds ABP (ABP) ontvangt appellant een invaliditeitspensioen vanuit een burgerfunctie.
1.2.
Op 1 november 2013 heeft appellant de minister verzocht om een bijzondere invaliditeitsverhoging. Bij besluit van 11 november 2013 is dit verzoek afgewezen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 21 januari 2014 (bestreden besluit) is dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
De bijzondere invaliditeitsverhoging is geregeld in artikel 8 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit). Het gaat om een percentuele verhoging van het militair invaliditeitspensioen, bedoeld in artikel 7 van genoemd besluit, waarvoor de militair met een recht op een zodanig pensioen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komt.
3.2.
Aan appellant is nimmer een militair invaliditeitspensioen als bedoeld in artikel 7 van het Besluit toegekend. Dat zijn militaire diensttijdpensioen in een tweetal door hem overgelegde brieven uit 2000 van de rechtsvoorganger van de minister abusievelijk als invaliditeitspensioen is aangeduid, kan dat niet anders maken. Hetgeen appellant heeft opgemerkt over de omstandigheden rondom zijn ontslag uit de militaire dienst kan daar evenmin aan afdoen. Appellant is dus terecht niet in aanmerking gebracht voor een bijzondere invaliditeitsverhoging. De Raad deelt niet het standpunt van appellant dat de door hem overgelegde informatie van de website van het ABP de indruk wekt dat hij daarop wel recht had, nog los van de vraag in hoeverre zo’n eventuele verkeerde indruk aanspraken had kunnen creëren waarin de wet niet voorziet. Uit de bedoelde informatie blijkt immers duidelijk dat de bijzondere invaliditeitsverhoging betrekking heeft op, enkel en alleen, het militair invaliditeitspensioen.
3.3.
Appellant heeft ter zitting van de Raad verduidelijkt dat het hem te doen is om verhoging van zijn burgerpensioen. Ter voorlichting aan hem wordt daarom nog het volgende opgemerkt. In dit geding is aan de orde een besluit van de minister op basis van de onder 3.1 genoemde regelgeving. Ook al zou appellant rechthebbende op een militair invaliditeitspensioen zijn geweest, dan nog was er geen sprake van geweest dat op zijn burgerpensioen een bijzondere invaliditeitsverhoging als bedoeld in die regelgeving had kunnen worden toegepast. De figuur van de bijzondere invaliditeitsverhoging behelst, nogmaals, een ophoging van het militair invaliditeitspensioen en niet van enig ander pensioen.
3.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en
R.C. Schoemaker als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) C. Moustaine

HD