ECLI:NL:CRVB:2015:1443

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
7 mei 2015
Zaaknummer
13-6027 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van onwaardig gedrag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 april 2015 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De appellant, geboren in 1924, had in september 2012 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad op 18 maart 2013. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan onwaardig gedrag door het volgen van een politieopleiding die was gemodelleerd naar de ideeën van de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog.

De Raad oordeelde dat het volgen van deze opleiding, en het feit dat de appellant na de opleiding ook daadwerkelijk politiewerkzaamheden heeft verricht in Rotterdam, als onwaardig gedrag moet worden aangemerkt. Dit oordeel is in lijn met eerdere rechtspraak, waarin is vastgesteld dat degenen die deel uitmaakten van het nationaal-socialistisch apparaat niet in aanmerking kunnen komen voor de Wubo, gezien de solidariteit met degenen die onder dat regime hebben geleden.

De appellant voerde aan dat hij een anti-nationaal-socialistische houding had en dat hij na zijn arrestatie in 1944 betrokken was bij de arrestatie van NSB'ers. De Raad oordeelde echter dat deze omstandigheden geen invloed hebben op de beoordeling van het onwaardige gedrag. De Centrale Raad van Beroep verklaarde het beroep ongegrond, en het bestreden besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad bleef in stand. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/6027 WUBO
Datum uitspraak: 30 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Duitsland (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.Z. van Braam, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 september 2013, kenmerk BZ01632821 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 19 maart 2015. Van de zijde van appellant is, zoals vooraf bericht, niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1924, heeft in september 2012 bij verweerder een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering.
1.2.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 18 maart 2013, en na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Naar het oordeel van verweerder heeft appellant zich schuldig gemaakt aan onwaardig gedrag door het volgen van de [politieopleiding].
1.3.
In beroep is namens appellant het onwaardig gedrag bestreden. Onder meer is gesteld dat appellant een sterk anti-nationaal-socialistische houding had.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
In artikel 5, aanhef en onder c, van de Wubo is geregeld dat geen rechten aan de Wubo kunnen worden ontleend door degene, die zich tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 uit Nederlands nationaal oogpunt beschouwd, onwaardig heeft gedragen.
2.2.
Uit de gedingstukken komt naar voren dat appellant omstreeks november 1942 een oproep heeft gekregen zich te melden voor een keuring voor de arbeidsinzet in Duitsland. Hij meldde zich echter in 1943 bij de Nederlandse Arbeidsdienst (NAD). Na het einde van de dienst heeft hij zich gemeld bij het Politie Opleidingsbataljon in [plaats]. Daar volgde hij vanaf juli 1943 de politieopleiding. Aansluitend is hij in februari 1944 gestationeerd bij de politie in Rotterdam. In november 1944 is appellant bij een razzia in Rotterdam opgepakt om te worden ingezet bij de arbeidsinzet en is hij weggevoerd naar Duitsland. Begin 1945 heeft appellant weten te vluchten. In maart en april 1945 heeft hij gevangen gezeten bij de Siecherheits Dienst.
2.3.
Het vrijwillige dienstverband bij de NAD heeft verweerder niet aangemerkt als onwaardig gedrag in de zin van de Wubo. Appellant wordt in dit kader wel verweten dat hij nadien vrijwillig de politieopleiding heeft gevolgd aan een instelling met een nationaal-socialistisch karakter. Uit informatie van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) komt naar voren dat de gehele [politieopleiding] was gemodelleerd naar de ideeën van de Duitsers. Het onderricht behelsde veel exercitie op Duitse wijze, waarbij gebruik werd gemaakt van nationaal-socialistisch instructiemateriaal (bijvoorbeeld SS-vormingsbladen en studies van nationaal-socialistische Nederlandse auteurs). In oktober 1942 werd bij het politieopleidingsbataljon de Germaanse groet ingevoerd. De Duitse autoriteiten hebben met het [project] slechts één oogmerk gehad: verdere nazificatie van de Nederlandse politie, aldus het NIOD.
2.4.
Ook de Raad is van oordeel dat, gezien het karakter van en de ideologie achter de [politieopleiding], het volgen en voltooien van die opleiding uit Nederlands nationaal oogpunt moet worden aangemerkt als onwaardig gedrag in de zin van de Wubo. Daarbij heeft appellant na de opleiding ook daadwerkelijk politiewerkzaamheden verricht in Rotterdam. Naar vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 13 september 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AD6102) is het in het kader van de toepassing van de Wubo, gezien de bijzondere solidariteit ten opzichte van degene voor wie de Wubo is bedoeld, niet verantwoord om degenen die deel hebben uitgemaakt van het nationaal-socialistisch apparaat, toe te laten tot de Wubo samen met degenen die nu juist daaronder hebben geleden.
2.5.
Appellant heeft nog gesteld dat hij een anti-NSB-houding heeft uitgedragen na zijn arrestatie in 1944 en in 1945 ook betrokken is geweest bij de arrestatie van NSB-’ers. Daarbij is gewezen op het besluit van 15 maart 1946 waarbij geen termen werden gezien om in het kader van de politiezuivering tegen appellant maatregelen te nemen op grond van het Zuiveringsbesluit 1945. Het als onwaardig kwalificeren van een gedraging is afhankelijk van de aard van die gedraging. De door appellant genoemde omstandigheden brengen geen verandering in het vertoond gedrag en spelen bij deze beoordeling geen rol.
2.6.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit stand kan houden en het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en
R.C. Schoemaker als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) C. Moustaïne

HD