ECLI:NL:CRVB:2015:1417

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
6 mei 2015
Zaaknummer
13-6563 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van uren voor huishoudelijke hulp op basis van indicatieadvies

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 30 oktober 2013 haar beroep ongegrond verklaarde. Appellante had een indicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning voor vier uur huishoudelijke hulp per week, welke indicatie op 7 oktober 2012 afliep. Na een verzoek om verlenging, heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiden in een besluit van 24 september 2012 de huishoudelijke hulp voor vier uur per week verlengd tot 7 oktober 2013. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 7 mei 2013, waarbij het zich baseerde op een advies van de MO-zaak. De rechtbank oordeelde dat het college zich terecht op dit advies had gebaseerd, omdat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusie dat appellante in staat was om lichte huishoudelijke taken uit te voeren.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij meer uren huishoudelijke hulp nodig heeft, omdat zij door haar beperkingen niet in staat is om lichte huishoudelijke taken te verrichten. Ook stelde zij dat er tijd geïndiceerd moet worden voor het bereiden van maaltijden en het doen van boodschappen. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellante in staat is om lichte huishoudelijke taken te verrichten en dat er geen noodzaak was voor extra uren hulp. De indicatieadviseur had een huisbezoek afgelegd en de medische informatie van appellante in het advies betrokken. Appellante heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die de conclusies van het advies zou kunnen ondermijnen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de hoger beroepsgronden van appellante niet slagen. De beslissing van het college om geen extra uren huishoudelijke hulp toe te kennen, werd daarmee bekrachtigd. De uitspraak werd gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 6 mei 2015.

Uitspraak

13/6563 WMO
Datum uitspraak: 6 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
30 oktober 2013, 13/4899 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2015. Partijen zijn na voorafgaand bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante beschikte over een indicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning voor huishoudelijke hulp voor vier uur per week. Deze indicatie liep op
7 oktober 2012 af. Appellante heeft bij het college verzocht om verlenging van de huishoudelijke hulp. Het college heeft in een besluit van 24 september 2012 aan appellante met ingang van 8 oktober 2012 de situatie voortgezet en aan haar weer huishoudelijke hulp voor vier uur per week toegekend tot en met 7 oktober 2013. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Het college heeft in een besluit van 7 mei 2013 (bestreden besluit) appellantes bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het college een advies van de MO-zaak van
M. van de Meeberg, indicatieadviseur, en F. Woltring, arts indicatie & advies KNMG, van
26 maart 2013 ten grondslag gelegd. De MO-zaak heeft geadviseerd om vier uur per week huishoudelijke hulp in te zetten, namelijk 180 minuten voor het zwaar huishoudelijk werk,
30 minuten voor het strijken van kleding en linnengoed en 30 minuten voor de dagelijkse organisatie van het huishouden. Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
2. De rechtbank heeft appellantes beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen, kort weergegeven, geen reden te zien waarom het college zich niet mocht baseren op het advies van de MO-zaak. In het bijzonder is er geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de arts van de MO-zaak dat appellante in staat is om lichte huishoudelijke taken te doen en dat het anti-revaliderend is als deze taken uit handen van appellante worden genomen. Verder was er voor het college geen noodzaak om te onderzoeken of appellante gebruik kan maken van een boodschappen- en maaltijdservice. Appellante heeft namelijk in het onderzoek door de MO-zaak te kennen gegeven dat zij op goede dagen zelf boodschappen kan doen en dat zij voor meerdere dagen kookt en in staat is om zelf maaltijden op te warmen. Zij heeft verder aangegeven hulp te krijgen van vrienden, als dat nodig is.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat aan haar meer uren huishoudelijke hulp moet worden toegekend, omdat zij vanwege haar beperkingen niet in staat is de lichte huishoudelijke taken te verrichten. Ook moet tijd geïndiceerd worden voor het bereiden van de maaltijden en het doen van de boodschappen. Een maaltijdvoorziening is voor haar niet geschikt vanwege het strenge dieet dat zij volgt en zij kan geen gebruik maken van een boodschappenservice.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college het advies van de MO-zaak aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. De indicatieadviseur heeft een huisbezoek afgelegd en een telefoongesprek met appellante gevoerd en de arts indicatie & advies KNMG heeft de door appellante overgelegde medische informatie van haar huisarts en andere medische behandelaars bij het advies betrokken. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd die aanleiding geeft tot twijfel aan de in het advies getrokken conclusie dat zij in staat wordt geacht om de lichte huishoudelijke taken met gedoseerde belasting en in een rustig tempo uit te kunnen voeren. Voor het indiceren van tijd voor hulp bij de lichte huishoudelijke taken bestaat daarom geen aanleiding.
4.2.
Ten aanzien van het doen van de boodschappen en het bereiden van de warme maaltijd heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat appellante tegenover de indicatieadviseur van de MO-zaak heeft verklaard dat zij in staat is om de boodschappen te doen en een eenvoudige maaltijd te koken, maaltijden op te warmen en zo nodig de hulp van vrienden hierbij in te roepen. Anders dan appellante lijkt te veronderstellen, is het niet zo dat het college zijn besluit baseert op de stelling dat appellante een beroep kan doen op een boodschappen- en maaltijdservice.
4.3.
De hoger beroepsgronden slagen dus niet. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J.C. Hoogendoorn

MK