ECLI:NL:CRVB:2015:1417
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van uren voor huishoudelijke hulp op basis van indicatieadvies
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 30 oktober 2013 haar beroep ongegrond verklaarde. Appellante had een indicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning voor vier uur huishoudelijke hulp per week, welke indicatie op 7 oktober 2012 afliep. Na een verzoek om verlenging, heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiden in een besluit van 24 september 2012 de huishoudelijke hulp voor vier uur per week verlengd tot 7 oktober 2013. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 7 mei 2013, waarbij het zich baseerde op een advies van de MO-zaak. De rechtbank oordeelde dat het college zich terecht op dit advies had gebaseerd, omdat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusie dat appellante in staat was om lichte huishoudelijke taken uit te voeren.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij meer uren huishoudelijke hulp nodig heeft, omdat zij door haar beperkingen niet in staat is om lichte huishoudelijke taken te verrichten. Ook stelde zij dat er tijd geïndiceerd moet worden voor het bereiden van maaltijden en het doen van boodschappen. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellante in staat is om lichte huishoudelijke taken te verrichten en dat er geen noodzaak was voor extra uren hulp. De indicatieadviseur had een huisbezoek afgelegd en de medische informatie van appellante in het advies betrokken. Appellante heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die de conclusies van het advies zou kunnen ondermijnen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de hoger beroepsgronden van appellante niet slagen. De beslissing van het college om geen extra uren huishoudelijke hulp toe te kennen, werd daarmee bekrachtigd. De uitspraak werd gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 6 mei 2015.