ECLI:NL:CRVB:2015:1404

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
15-1404 WIA-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2015 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.L. Kuit, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn bezwaar tegen het besluit van het Uwv om geen recht op een WIA-uitkering toe te kennen, ongegrond was verklaard. Verzoeker stelde dat hij in een financiële noodsituatie verkeerde, omdat hij sinds 19 oktober 2012 geen uitkering ontving en hij niet over inkomsten of vermogen beschikte. Hij verzocht om een voorlopige voorziening, zodat het Uwv hem voorschotten op een WIA-uitkering zou toekennen.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende spoedeisend belang was voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter baseerde dit oordeel op de stelling van verzoeker dat hij geen inkomsten en vermogen had, terwijl zijn aanvragen voor bijstandsuitkeringen steeds werden afgewezen wegens onvoldoende informatie. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van een financieel spoedeisend belang, vooral omdat hij geen duidelijkheid kon geven over het bezit van meerdere panden. Bovendien was de hoofdzaak al gepland voor behandeling op 8 mei 2015, wat ook bijdroeg aan de beslissing om het verzoek af te wijzen.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beslissing ook aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 10 april 2015
15/1404 WIA-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens verzoeker heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2014, 13/4670 (aangevallen uitspraak).
Bij brief van 11 februari 2015 heeft mr. Kuit namens verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Bij brieven van 18 februari 2015 heeft de Raad partijen uitgenodigd om bij de behandeling van het hoger beroep ter zitting van 27 maart 2015 aanwezig te zijn.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend ter onderbouwing van het spoedeisend belang.
Het onderzoek ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden op 27 maart 2015, voorafgaand aan de behandeling van het hoger beroep. Namens verzoeker is mr. Kuit verschenen als zijn gemachtigde. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2.
Bij besluit van 21 november 2012 heeft het Uwv verzoeker meegedeeld dat voor hem met ingang van 19 oktober 2012 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het door verzoeker tegen dit besluit gemaakt bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit op bezwaar van 19 juni 2013 (bestreden besluit).
1.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2. In hoger beroep heeft verzoeker zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Het verzoek om een voorlopige voorziening strekt ertoe dat het Uwv, in afwachting van het definitieve oordeel van de Raad ten aanzien van het door hem ingestelde hoger beroep, overgaat tot toekenning van voorschotten op een WIA-uitkering, vooralsnog op basis van het niveau van een uitkering op grond van de Wet werk en Bijstand.
3. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge de artikelen 8:81, 8:104, eerste lid en 8:108, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan de voorzieningenrechter, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Raad, zie onder meer zijn uitspraak van 2 december 2003 (ECLI:NL:CRVB:2003:AO0764), de mogelijkheid om hangende het (hoger) beroep een verzoek om een voorlopige voorziening te doen, niet is bedoeld om door middel van zogenoemde “kortsluiting” de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaak geen sprake is, is daarin een grond gelegen om geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak en het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen.
3.3.
Verzoeker heeft aangevoerd dat het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening is gelegen in het feit dat hij als gevolg van het weigeren van een WIA-uitkering met ingang van 19 oktober 2012 in een financiële noodsituatie is geraakt. Hij beschikt niet over inkomsten en vermogen en heeft vele schulden. Hoewel hij al meerdere malen (een voorschot op) een bijstandsuitkering heeft aangevraagd, is deze tot op heden niet aan hem toegekend.
3.4.
Verzoeker is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van een financieel spoedeisend belang bij het treffen van de door hem verzochte voorlopige voorziening. Hij stelt niet te beschikken over inkomsten en vermogen, maar zijn aanvragen voor een bijstandsuitkering worden telkens afgewezen op de grond dat hij onvoldoende informatie heeft overgelegd om te kunnen beoordelen of hij inderdaad niet beschikt over inkomsten en/of vermogen. Hierbij is blijkbaar van belang dat verzoeker geen duidelijkheid kan verschaffen ten aanzien van het bezit van zeven panden/appartementen. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter onvoldoende grond aanwezig om te oordelen dat er sprake is van een (financieel) spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening vordert.
3.5.
Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat de behandeling van de hoofdzaak niet zou kunnen worden afgewacht.
3.6.
De voorzieningenrechter heeft bij zijn oordeel dat er onvoldoende spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening nog betrokken dat de hoofdzaak eveneens ter zitting van 27 maart 2015 is behandeld en uitspraak zal worden gedaan op 8 mei 2015.
3.7.
Uit het vorenstaande volgt dat niet voldaan is aan de in artikel 8:81 van de Awb gestelde voorwaarde van onverwijlde spoed, zodat het verzoek moet worden afgewezen.
3.8.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) S. Aaliouli

HD