ECLI:NL:CRVB:2015:1393

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
13-6066 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering bij arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, die zich had ziek gemeld met rugklachten en bijkomende psychische klachten. Appellant had eerder, op 2 januari 2009, zijn werkzaamheden als chauffeur/koerier gestaakt en was sindsdien in behandeling. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 31 december 2010 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Dit besluit was na bezwaar gehandhaafd en ook door de rechtbank Midden-Nederland in een eerdere uitspraak bevestigd.

Appellant stelde dat zijn gezondheid was verslechterd en dat er sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Echter, het Uwv concludeerde na onderzoek dat de belastbaarheid van appellant niet was veranderd ten opzichte van de eerdere beoordeling. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere conclusies konden weerleggen.

In hoger beroep voerde appellant aan dat het onderzoek door psychiater R.L. Leta onzorgvuldig was geweest, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat er geen toename van arbeidsongeschiktheid was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van verzekeringsartsen in dit proces.

Uitspraak

13/6066 WIA
Datum uitspraak: 28 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
1 oktober 2013, 13/2635 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. W. Kort, advocaat. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als chauffeur/koerier voor 27,40 uur per week. Voor dit werk heeft appellant zich op 2 januari 2009 ziek gemeld met rugklachten, met nadien bijkomende psychische klachten. Op verzoek van een verzekeringsarts van het Uwv heeft psychiater R.L. Leta onderzoek verricht. Mede gelet op de resultaten van het psychiatrisch onderzoek door Leta heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellant verminderde benutbare mogelijkheden heeft. De beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 maart 2011. Het Uwv heeft bij besluit van 7 april 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 september 2011, vastgesteld dat voor appellant met ingang van 31 december 2010 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. Het beroep van appellant tegen het besluit van 12 september 2011 is door de rechtbank bij uitspraak van 16 april 2012 ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
1.2.
Appellant heeft op 13 augustus 2012 gemeld dat zijn gezondheid vanaf oktober 2011 is verslechterd vanwege toegenomen psychische klachten. Na onderzoek heeft de verzekeringsarts met inachtneming van de verkregen informatie van de behandelend psychiater van 7 november 2012 geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellant overeenkomstig de FML van 7 maart 2011 is. Bij besluit van 24 oktober 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 1 oktober 2011 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid ten opzichte van de beoordeling per 31 december 2010.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 oktober 2012. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft na onderzoek de conclusies van de verzekeringsarts gevolgd. Ook uit de door appellant overgelegde informatie van zijn behandelend psychiater van 4 april 2013 kan niet worden afgeleid dat er sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 9 april 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig onderzoek hebben verricht en op verantwoorde en inzichtelijke wijze hebben gemotiveerd dat appellants beperkingen per 1 oktober 2011 niet zijn toegenomen ten opzichte van die welke golden per 31 december 2010. Appellant heeft geen concrete medische gegevens in het geding gebracht op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat de conclusies van de verzekeringsartsen die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen onjuist of onvolledig zijn en dat verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De wijze waarop appellant zijn klachten ervaart vormt geen toereikende grondslag om arbeidsongeschiktheid aan te nemen. Daarbij heeft de rechtbank vaste rechtspraak van de Raad in aanmerking genomen op grond waarvan er slechts sprake is van arbeidsongeschiktheid indien en voor zover een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten, resulterend in een relevant inkomensverlies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het onderzoek van psychiater Leta destijds onzorgvuldig is geweest. Daarentegen heeft de behandelend psychiater uitvoerig onderzoek gedaan en deze is tot een zorgvuldige diagnose gekomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een brief van zijn behandelend psychiater van 7 januari 2015 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 1 oktober 2011 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat geen sprake is van een toename van zijn arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 55 van de Wet WIA.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig en volledig is geweest en dat daaruit door het Uwv de juiste conclusies zijn getrokken. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank daarover. In de brieven van de behandelend psychiater van
7 november 2012 en 4 april 2013 zijn geen aanknopingspunten gelegen voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsartsen dat de belastbaarheid van appellant per
1 oktober 2011 ten opzichte van de beoordeling per 31 december 2010 ongewijzigd is. De door appellant in hoger beroep overgelegde brief van zijn behandelend psychiater van
7 januari 2015 ziet niet op de datum in geding en bevat geen informatie die in een andere richting wijst.
4.3.
De stelling dat het onderzoek door psychiater Leta onzorgvuldig is geweest slaagt niet. Het gaat hier om de vraag of de beperkingen van appellant per 1 oktober 2011 zijn toegenomen ten opzichte van zijn beperkingen geldend op 31 december 2010. Het rapport van Leta ziet op de laatstvermelde datum. In de onderhavige procedure is er geen ruimte om de feiten die ten grondslag liggen aan het besluit van 12 september 2011 ter discussie te stellen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D. van Wijk

NK