ECLI:NL:CRVB:2015:1393
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering bij arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, die zich had ziek gemeld met rugklachten en bijkomende psychische klachten. Appellant had eerder, op 2 januari 2009, zijn werkzaamheden als chauffeur/koerier gestaakt en was sindsdien in behandeling. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 31 december 2010 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Dit besluit was na bezwaar gehandhaafd en ook door de rechtbank Midden-Nederland in een eerdere uitspraak bevestigd.
Appellant stelde dat zijn gezondheid was verslechterd en dat er sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Echter, het Uwv concludeerde na onderzoek dat de belastbaarheid van appellant niet was veranderd ten opzichte van de eerdere beoordeling. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere conclusies konden weerleggen.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het onderzoek door psychiater R.L. Leta onzorgvuldig was geweest, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat er geen toename van arbeidsongeschiktheid was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van verzekeringsartsen in dit proces.