ECLI:NL:CRVB:2015:1368
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden zonder medische noodzaak
In deze zaak gaat het om de beëindiging van een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden dat aan appellante was toegekend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen had in 2007 een pgb toegekend voor hulp bij het huishouden voor 4,5 uur per week, maar wijzigde later de einddatum van deze voorziening. In februari 2012 werd het pgb beëindigd, omdat het college van mening was dat appellante in staat was om alle huishoudelijke werkzaamheden zelf uit te voeren, rekening houdend met haar beperkingen. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Limburg verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat de bevindingen van de GGD-arts, die het college had geadviseerd, niet klopten. Appellante stelde dat zij leed aan een ernstige immuunziekte die haar in staat stelde om het huishouden niet zelf te doen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellante geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die de conclusie van de GGD-arts konden weerleggen. De Raad bevestigde dat het medisch advies van de GGD-arts zorgvuldig was en dat appellante in staat was om haar huishoudelijke taken zelf uit te voeren.
De Raad concludeerde dat er geen reden was om de eerdere uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De beslissing van het college om het pgb te beëindigen werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 april 2015.