ECLI:NL:CRVB:2015:136
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van gezamenlijke huishouding en toetsinkomen
In deze zaak heeft appellante op 2 oktober 2012 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de regeling Aanvullende tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Atcg). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat werd vastgesteld dat appellante en haar ex-partner B een gezamenlijke huishouding voerden en hun gezamenlijke inkomen boven het geldende toetsinkomen lag. Appellante heeft betoogd dat zij geen gezamenlijke huishouding met B heeft gevoerd, aangezien zij in 2004 van hem is gescheiden en hij hertrouwd is. B zou het adres enkel als postadres hebben gebruikt en nooit feitelijk op dat adres hebben gewoond. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante een verklaring van B overgelegd.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat appellante er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat B ten tijde van de aanvraag zijn hoofdverblijf niet op het adres had. De enkele verklaring van B dat hij het adres met goedkeuring van de hoofdbewoner als postadres gebruikte, was onvoldoende. De Raad oordeelde dat het college terecht heeft aangenomen dat appellante en B een gezamenlijke huishouding voerden, gezien het feit dat hun gezamenlijke inkomen ruimschoots boven het geldende toetsinkomen lag. De aangevallen uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard, werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 20 januari 2015.