ECLI:NL:CRVB:2015:1341
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep inzake sociale zekerheidswetgeving
Op 29 april 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 14-6532 WW-VV. Het betreft een verzoek om een voorlopige voorziening dat is afgewezen. De behandeling van het verzoek was aangehouden, omdat het hoger beroep van verzoeker op 18 maart 2015 door een meervoudige kamer was behandeld. In de hoofdzaak heeft de Raad de eerdere uitspraak vernietigd en het beroep tegen het besluit van 24 april 2013 gegrond verklaard. De Raad heeft de besluiten van 9 januari 2013 en 11 september 2013 herroepen en bepaald dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 24 april 2013. Gelet op deze uitspraak bestond er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, waardoor het verzoek werd afgewezen.
Tijdens de zitting op 17 december 2014 was verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat mr. R.S. Namjesky. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. V.A.R. Kali. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, op basis van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, gezien de toezegging van het Uwv om af te zien van invordering totdat op het hoger beroep was beslist, werd besloten de behandeling van het verzoek aan te houden.
De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 980,-. Tevens is bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 122,- aan verzoeker dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier P. Uijtdewillegen, en is openbaar uitgesproken op 29 april 2015.