ECLI:NL:CRVB:2015:1340

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
13-4700 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van een betontimmerman na ziekmelding en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die als betontimmerman werkzaam was. Appellant had zich op 14 april 2011 ziek gemeld met psychische klachten, terwijl hij een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet. Na een zorgvuldige medische beoordeling door het Uwv, inclusief een psychologisch onderzoek, werd vastgesteld dat appellant ondanks zijn klachten geschikt was voor zijn functie als betontimmerman. Het Uwv beëindigde zijn uitkering per 14 augustus 2012, wat appellant bestreed.

De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn gronden en voerde aan dat hij als betontimmerman op complexe projecten werkte, wat veel verantwoordelijkheid en precisie vereiste. Hij betwistte de geschiktheid voor zijn functie, verwijzend naar de noodzaak van een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige onderbrekingen.

De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende inzicht had in de aard en belasting van het werk van appellant. De rapporten van de arbeidsdeskundigen en de verzekeringsarts waren zorgvuldig en inzichtelijk. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/4700 ZW
Datum uitspraak: 29 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
12 juli 2013, 12/5010 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 18 maart 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S. Besli, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als betontimmerman. Vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet heeft appellant zich op 14 april 2011 ziek gemeld met psychische klachten. Nadat appellant enkele keren het spreekuur van een verzekeringsarts had bezocht, heeft die verzekeringsarts een onafhankelijk psycholoog gevraagd om appellant nader te onderzoeken. Van dit onderzoek is op 10 mei 2012 verslag gedaan. Aan de hand van de bevindingen van het psychologisch onderzoek heeft de verzekeringsarts beperkingen van appellant vastgesteld op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren en heeft een arbeidsdeskundige na eigen onderzoek de conclusie getrokken dat de belasting in de werkzaamheden die appellant laatstelijk voor zijn uitval verrichtte zijn beperkingen niet overschrijdt. Nadat de verzekeringsarts appellant op het spreekuur van 7 augustus 2012 had gezien, heeft die arts appellant met ingang van
14 augustus 2012 weer arbeidsgeschikt geacht. Bij besluit van 7 augustus 2012 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 14 augustus 2012 beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 21 september 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan zijn ten grondslag gelegd een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 september 2012 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 september 2012.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank zijn de rapporten van de verzekeringsarts, de verzekeringsarts bezwaar en beroep, de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom appellant ondanks zijn klachten op de datum in geding niet ongeschikt was voor zijn eigen werk. Ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom appellant in staat moet worden geacht om zijn werk als betontimmerman te kunnen verrichten. Er heeft bovendien aanvullend onderzoek plaatsgehad naar de psychische belasting in die werkzaamheden en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de begrippen veelvuldige storingen, deadlines, productiepieken en hoog handelingstempo nader toegelicht. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gezien voor een andersluidend oordeel.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep aangevoerde gronden herhaald. Daarbij heeft hij - samengevat - benadrukt dat hij als volwaardige betontimmerman heeft gewerkt. In die functie werkte hij op complexe projecten, in hoogbouw en in teamverband. Er was sprake van veel werkdruk, verantwoordelijkheid en precisiewerk. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat hij voor die werkzaamheden geschikt is te achten. De verzekeringsarts heeft immers vastgesteld dat hij is aangewezen op een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige onderbrekingen, deadlines, productiepieken en zonder een hoog handelingstempo. Volgens appellant heeft de rechtbank ook ten onrechte betekenis toegekend aan de conclusies van het psychologische onderzoeksrapport van 10 mei 2012 en bovendien in haar uitspraak een medicijn vermeld dat appellant helemaal niet gebruikt. Tot slot heeft appellant herhaald dat hij medicijnen gebruikt die het verrichten van werkzaamheden belemmeren en dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij desondanks toch zijn werkzaamheden kan verrichten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19 van de ZW bestaat recht op ziekengeld indien de verzekerde wegens ziekte of gebrek ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid. Onder “zijn arbeid” wordt verstaan het laatstelijk voor de aanvang van de ziekmelding feitelijk verrichte werk. In het geval van appellant is dit de functie van betontimmerman. Gelet op de rapporten van de arbeidsdeskundige van 14 juni 2012 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
18 september 2012, bestond bij het Uwv voldoende inzicht in de aard en belasting van dat werk. Bovendien komt dat beeld goed overeen met wat appellant bij het psychologisch onderzoek van 10 mei 2012 zelf over zijn werkzaamheden heeft verteld. Deze zijn daarom terecht als maatstaf arbeid aangemerkt. Het in hoger beroep door appellant ingenomen standpunt en de door hem overgelegde gegevens, waaronder functiebeschrijvingen van betontimmerlieden en een salarisafschrift, geven geen aanleiding om te twijfelen aan de door het Uwv gehanteerde omschrijving.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat de uit dat onderzoek getrokken conclusies inzichtelijk zijn gemotiveerd. Met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 september 2012 heeft het Uwv overtuigend gemotiveerd dat appellant, ondanks zijn lichamelijke en psychische klachten, geschikt is voor de functie van betontimmerman. De verzekeringsarts heeft aan de hand van meergenoemd psychologisch onderzoek van 10 mei 2012 vastgesteld dat appellant is aangewezen op werk met vaste bekende werkwijzen, in een voorspelbare situatie zonder veelvuldige storingen, onderbrekingen, deadlines of productiepieken en hoog handelingstempo. Ten aanzien van het sociaal functioneren geldt dat appellant meestal niet in staat is om zijn gevoelens te uiten en is aangewezen op werk met weinig of geen rechtstreekse contacten met klanten. Bovendien moet hij kunnen terugvallen op directe collega’s en mag het werk geen leidinggevende aspecten bevatten. De werkzaamheden van appellant voldoen aan deze eisen. Voor zover dit door appellant wordt betwist, wordt hij daarin bij gebrek aan een steekhoudende onderbouwing niet gevolgd. Eenzelfde oordeel treft zijn standpunt dat uit het psychologisch onderzoek van 10 mei 2012 naar voren komt dat hij problemen van zijn geheugen ondervindt.
4.3.
Tot slot wordt overwogen dat het vermelden van een onjuiste medicijnnaam door de rechtbank in de aangevallen uitspraak moet worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving. Met betrekking tot wat appellant overigens inzake zijn medicijngebruik naar voren heeft gebracht, wordt verwezen naar wat de rechtbank daarover in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. De Raad onderschrijft deze overwegingen.
5. Uit wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) B. Fotchind

HD