ECLI:NL:CRVB:2015:1338

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
13-6775 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische grondslag en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft appellante, die als schoonmaakster werkzaam was, zich op 26 augustus 2010 ziek gemeld vanwege pijnklachten aan haar benen en psychische klachten na een val. Op 7 mei 2012 heeft zij een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 2 juli 2012 vastgesteld dat appellante geen recht had op WIA-uitkering, omdat zij met ingang van 23 augustus 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd op 8 januari 2013 ongegrond verklaard.

De rechtbank Amsterdam heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd waren en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van deze rapporten te twijfelen. Appellante heeft in hoger beroep een brief van haar neuroloog overgelegd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat deze informatie geen nieuwe medische gegevens bevat die de zaak in een ander licht kunnen stellen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is en dat de geselecteerde functies passen bij de voor appellante vastgestelde belastbaarheid. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6775 WIA
Datum uitspraak: 29 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 november 2013, 13/704 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2015. Namens appellante is verschenen mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als schoonmaakster, heeft zich op 26 augustus 2010 vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens pijnklachten aan haar benen na een val en psychische klachten. Op 7 mei 2012 heeft zij een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 2 juli 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat er voor appellante geen recht is ontstaan op uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat zij met ingang van 23 augustus 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 8 januari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende zijn gemotiveerd, dat er onvoldoende aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van die rapporten en dat er van de kant van appellante geen medische gegevens zijn ingebracht die tot een ander oordeel leiden. Het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. Voorts is niet gebleken dat de geduide functies in medisch opzicht voor appellante ongeschikt zijn.
3. In hoger beroep heeft appellante een brief overgelegd van 26 september 2011 van de neuroloog die haar na haar val in 2010 heeft behandeld, alsmede recente afspraakgegevens over de behandeling bij i-psy interculturele psychiatrie. Appellante blijft van mening dat zij door de ernst en combinatie van fysieke en psychische klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen, op de datum in geding (23 augustus 2012) nog niet in staat was tot het daadwerkelijk verrichten en volhouden van arbeid gedurende gemiddeld
8 uur per dag en 30 uur per week in de voorbeeldfuncties productiemedewerker industrie, snackbereider en samensteller elektronische apparatuur. Appellante meent dat zij deze werkzaamheden slechts “ten koste van haar gezondheid” zou kunnen verrichten en zeker niet duurzaam zou kunnen volhouden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep heeft appellante in essentie dezelfde gronden naar voren gebracht als zij ook bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat die gronden niet kunnen slagen, dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is en dat de geselecteerde functies passen bij de voor appellante vastgestelde belastbaarheid. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en onderschrijft deze volledig.
4.2.
De door appellante in hoger beroep overgelegde verklaring van haar behandelend neuroloog uit 2011 bevat geen nieuwe medische informatie die een ander licht op de zaak werpt. Hetzelfde geldt voor de afsprakenkaart waarop recente afspraken met een psychiater en een psycholoog van i-psy vermeld staan. Het betoog van appellante over de noodzaak van een verdergaande urenbeperking ontbeert een medische onderbouwing en behoeft om die reden geen verdere bespreking.
4.3.
Gelet op hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) B. Fotchind
IvR