ECLI:NL:CRVB:2015:1324
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot haar aanvraag voor een IVA-uitkering. Appellante, die zich ziek had gemeld vanwege linkerbeenklachten, had eerder een WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 31 december 2012 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar niet op een IVA-uitkering, omdat de arbeidsongeschiktheid niet als duurzaam werd beschouwd. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
De Raad heeft in zijn overwegingen de inschatting van de verzekeringsartsen van het Uwv beoordeeld. De verzekeringsartsen hadden geconcludeerd dat er op 31 december 2012 geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, mede op basis van de prognose van herstel die was gegeven door de behandelend artsen. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen een deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden hebben gemaakt en dat de inschatting van de kans op herstel realistisch was. De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelde dat de revalidatiebehandeling niet gericht was op verbetering van haar arbeidsbeperkingen, niet overtuigend geacht.
De Centrale Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat de arbeidsongeschiktheid van appellante op goede gronden als niet duurzaam is aangemerkt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA, waarbij de inschatting van herstelkansen door verzekeringsartsen cruciaal is.