ECLI:NL:CRVB:2015:132
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en medische grondslag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als schoonmaakster werkte, heeft haar werkzaamheden gestaakt vanwege spier- en gewrichtsklachten, later verergerd door psychische klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante met ingang van 26 maart 2012 geen recht heeft op een uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, met name op het punt van een mogelijke urenbeperking. Het Uwv heeft vervolgens het besluit nader onderbouwd, maar de rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, terwijl de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten. In hoger beroep heeft appellante opnieuw gesteld dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen, maar de Raad onderschrijft de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv. De Raad concludeert dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die haar standpunt ondersteunt.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 januari 2015.