ECLI:NL:CRVB:2010:BN7323
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- J. Brand
- G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de beoordeling van medische beperkingen
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv, op basis van rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige, terecht had besloten om de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante te verlagen van 80-100% naar 25-35%. Appellante stelde dat het Uwv onvoldoende onderzoek had verricht naar haar medische situatie, met name met betrekking tot haar klachten van fybromyalgie en scoliose. Tijdens de zitting op 30 juli 2010 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een medewerker.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts. De Raad benadrukte dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende informatie had om tot een verantwoord oordeel te komen zonder appellante opnieuw te onderzoeken. De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar klachten, in staat was om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van appellante niet overtuigend genoeg vonden om de eerdere beslissing van de rechtbank te herzien. De Raad concludeerde dat de bezwaararbeidsdeskundige deugdelijk had toegelicht dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellante, gezien haar opleiding en werkervaring.