ECLI:NL:CRVB:2015:1285

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
13-6503 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar en werkhervatting in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, werkzaam bij het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college met betrekking tot haar werkhervatting en de voorwaarden die daaraan verbonden waren. De Raad oordeelde dat het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk was verklaard wegens gebrek aan procesbelang. De mededelingen van het college over het functioneren van appellante als leidinggevende werden als informatief beschouwd en niet als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die had geoordeeld dat de voorwaarden die aan de werkhervatting waren verbonden niet als zodanig konden worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6503 AW
Datum uitspraak: 16 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
25 oktober 2013, 13/822 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te Vlist (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard (college)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van een gemeentelijke herindeling oefent het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard per 1 januari 2015 de bevoegdheden uit die tot die datum werden uitgeoefend door het Dagelijks Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling
K5-gemeenten. In deze uitspraak wordt onder het college (mede) verstaan het Dagelijks Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling K5-gemeenten.
Namens appellante heeft mr. A.J.M. van Meer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. J.J. Blanken, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2015. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Blanken,
mr. T. Koomen, advocaat, en mr. G.C. Peters.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is sinds 1 juni 2007 in dienst bij het college. Zij is aangesteld in de functie van [functie] [afdeling]. In de periode van september 2008 tot november 2009 is appellante ziek geweest. Zij is daarna in het kader van haar re-integratie tot begin 2011 als [functie 2] werkzaam geweest. Met ingang van 1 april 2011 is appellante teruggekeerd als [functie] [afdeling], waarbij is afgesproken dat zij in haar rol van leidinggevende zal worden begeleid door een coach.
1.2.
Op 28 december 2011 heeft de secretaris met appellante een gesprek gevoerd over de gevolgen van de nieuw te vormen organisatie. Appellante heeft bij brief van 3 januari 2012 gesteld dat de secretaris haar in dat gesprek te kennen heeft gegeven dat zij met ingang van
1 februari 2012 wegens onvoldoende functioneren uit haar functie zou worden ontheven en dat zij gedetacheerd zou worden bij de gemeente Gouda. Het college heeft bij brief van
19 januari 2012 appellante bericht dat zij niet ontheven is uit haar functie en dat haar rechtspositie niet in het geding was en is.
1.3.
Appellante heeft het college bij brief van 20 januari 2012 bericht dat zij bij herhaling ernstig wordt gediskwalificeerd door de secretaris wat betreft haar functioneren met als doel vervanging van het afdelingsmanagement te realiseren. Zij heeft gesteld dat haar functionele veiligheid in het geding is. Het college heeft daarop bij brief van 30 januari 2012 gereageerd dat er naar zijn oordeel geen sprake is van een arbeidsconflict en dat van appellante wordt verwacht dat zij haar werkzaamheden als [functie] verricht.
1.4.
Appellante heeft in reactie daarop in een brief van 8 februari 2012 gesteld dat sprake is van een ernstig arbeidsconflict. Zij heeft zich als gevolg van spanningsklachten ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft in zijn advies van 9 februari 2012 vastgesteld dat appellante is uitgevallen met spanningsklachten op basis van een door haar ervaren verstoorde arbeidsrelatie en dat zij per 27 februari 2012 niet langer arbeidsongeschikt is.
1.5.
Appellante is met ingang van 27 februari 2012 vrijgesteld van het verrichten van haar werk als [functie] met behoud van volledige bezoldiging. Zij is vervolgens voor de periode van april 2012 tot januari 2013 gedetacheerd bij de gemeente Nederlek. Deze detachering is
- vanwege onvoorziene omstandigheden - voortijdig beëindigd per 4 juli 2012.
1.6.
Bij besluit van 2 augustus 2012 (besluit 1) heeft het college aan appellante buitengewoon verlof met behoud van volledige bezoldiging verleend van 1 augustus 2012 (einde vakantieverlof) tot het moment dat de in deze brief aangeboden detachering bij de gemeente Vlist kan ingaan.
1.7.
Bij brief van 6 augustus 2012 heeft appellante tegen besluit 1 bezwaar gemaakt en het college verzocht het opgelegde buitengewoon verlof in te trekken en haar toe te laten tot haar eigen functie.
1.8.
Bij besluit van 9 augustus 2012 (besluit 2) heeft het college het besluit van 2 augustus 2012 tot verlening van het buitengewoon verlof ingetrokken, appellante opgeroepen met ingang van 13 augustus 2012 de werkzaamheden als [functie] [afdeling] te hervatten en haar medegedeeld dat zij die dag wordt verwacht voor een gesprek met de secretaris. In deze brief heeft het college tevens aandacht gevraagd voor de eerder geconstateerde verbeterpunten en medegedeeld dat externe coaching zal worden voortgezet. Verder heeft het college aangekondigd dat voortgangsgesprekken zullen worden gehouden en dat na een aantal maanden zal worden bezien of de doelstellingen zijn behaald en de gewenste verbeteringen zijn gerealiseerd. Als positieve resultaten uitblijven, dan dient appellante rekening te houden met de mogelijkheid van beëindiging van het dienstverband.
1.9.
Bij brief van 10 augustus 2012 heeft appellante tegen besluit 2 bezwaar gemaakt. Het bezwaar is gericht tegen de intrekking van het buitengewoon verlof en de opdracht tot werkhervatting, alsmede tegen de wijze waarop en de voorwaarden waaronder deze werkhervatting is opgelegd. Appellante heeft dit laatste gekwalificeerd als een verkapte aanzegging van ongeschiktheidsontslag.
1.10.
Op 13 augustus 2012 heeft appellante zich ziek gemeld en zij is om die reden niet op haar werk verschenen. De bedrijfsarts heeft in zijn spreekuur-rapportage van 16 augustus 2012 de verwachting uitgesproken dat appellante uiterlijk begin september theoretisch weer minimaal een restcapaciteit tot werken heeft en de hoop uitgesproken dat de huidige impasse dan (in aanvang) doorbroken is. Het college heeft de bedrijfsarts verzocht om een toelichting op deze spreekuur-rapportage. In een e-mailbericht van 23 augustus 2012 heeft de bedrijfsarts te kennen gegeven dat appellante vanaf maandag 3 september 2012 niet langer arbeidsongeschikt is op medische grond/door ziekte of gebrek en dat hieruit voortvloeit dat er vanaf die datum geen sprake meer is van medische beperkingen die haar zouden belemmeren bij de normale uitoefening van haar eigen of ander passend werk.
1.11.
Bij besluit van 28 augustus 2012 (besluit 3) heeft het college appellante opgeroepen met ingang van 3 september 2012 haar werkzaamheden te hervatten en haar medegedeeld dat zij die dag voor een gesprek met de secretaris wordt verwacht. Onderwerp van gesprek zal zijn de inhoud van de te verrichten werkzaamheden, begeleiding/coaching, de wijze van communicatie en desgewenst de mogelijkheid van re-integratie op een andere locatie. Ook tegen besluit 3 heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.12.
Bij besluit van 18 december 2012 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2, vanwege het ontbreken van procesbelang, niet ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen besluit 3 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat met besluit 2 volledig is tegemoet gekomen aan de bezwaren tegen het in besluit 1 toegekende buitengewoon verlof met behoud van volledige bezoldiging, zodat op dit punt voor beide besluiten geen procesbelang resteert. Appellante heeft ter zitting verklaard dat zij geen bezwaar heeft tegen de oproep tot werkhervatting, maar uitsluitend tegen de daaraan verbonden voorwaarden. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze voorwaarden niet zijn verbonden aan de werkhervatting en dat zij louter informatief van aard zijn en ziet ook anderszins geen aanleiding deze als appellabel aan te merken. Het college heeft het bezwaar tegen besluit 2 derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat besluit 3 evenmin voorwaarden bevat die zijn verbonden aan de werkhervatting en dat het college in redelijkheid 3 september 2012 als ingangsdatum voor de oproep tot werkhervatting heeft kunnen hanteren.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
De Raad onderschrijft wat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hij verwijst naar deze overwegingen en maakt deze tot de zijne. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt hij nog het volgende.
3.2.
Appellante heeft te kennen gegeven dat zij door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen volledig arbeidsongeschikt is verklaard en dat hetgeen zij met haar hoger beroep heeft beoogd, namelijk terugkeer in haar eigen functie als [functie], niet meer realiseerbaar is. Appellante wenst - naar de Raad begrijpt in een afzonderlijke procedure - schadevergoeding te vorderen van het college wegens onrechtmatig handelen.
3.3.
Appellante heeft betoogd dat het college onrechtmatig heeft gehandeld door in de besluiten 2 en 3 voorwaarden te verbinden aan de werkhervatting als [functie] [afdeling]. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, gaat het hier niet om voorwaarden die zijn verbonden aan de werkhervatting, maar om mededelingen over het functioneren van appellante als leidinggevende dat volgens het college nog niet op het gewenste niveau is. Hieruit volgt dat deze mededelingen informatief van aard zijn en niet kunnen worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Van feitelijke handelingen die op grond van artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb met een besluit gelijk kunnen worden gesteld is evenmin sprake.
4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.N.A. Bootsma en M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2015.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD