ECLI:NL:CRVB:2015:128

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2015
Publicatiedatum
26 januari 2015
Zaaknummer
13-5632 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies na medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die als buschauffeur werkzaam was, had zich op 29 oktober 2010 ziek gemeld vanwege maag- en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant met ingang van 26 oktober 2012 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank in een eerdere uitspraak bevestigd.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten en beperkingen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht de medische grondslag van het bestreden besluit heeft onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had adequaat gereageerd op de gronden van de appellant en de medische informatie die was overgelegd. De Raad concludeerde dat er geen reden was om de beperkingen van de appellant ernstiger te achten dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was vastgelegd.

De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep had bovendien de medische geschiktheid van de geduide functies overtuigend gemotiveerd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van griffier J.T.P. Pot.

Uitspraak

13/5632 WIA
Datum uitspraak: 26 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
25 september 2013, 13/473 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2014. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als buschauffeur streekvervoer. Voor dit werk is hij op 29 oktober 2010 uitgevallen vanwege maagklachten en psychische klachten.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 18 september 2012 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 26 oktober 2012 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 23 januari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om de conclusie van de verzekeringsartsen ten aanzien van de vaststelling van de beperkingen van appellant onjuist te achten. De informatie van de behandelaars van appellant, alsmede het in beroep overgelegde medische rapport van 3 mei 2013, zijn door de verzekeringsartsen meegenomen in hun beoordeling. De rechtbank heeft voorts de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en beperkingen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd dat er geen reden is om appellant meer beperkt te achten dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is vastgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten afdoende gereageerd op de gronden van appellant in bezwaar en beroep, alsmede op de overgelegde medische informatie. De Raad overweegt daartoe dat psychiater W.M.J. Hassing in het kader van de Ziektewet onderzoek heeft verricht en van haar bevindingen op 8 november 2011 aan de verzekeringsarts verslag gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na haar onderzoek vastgesteld dat de verzekeringsarts gelet op de bevindingen van Hassing beperkingen heeft aangenomen ten aanzien van stress. Met betrekking tot de maagklachten zijn er behoudens een sliding hernia geen afwijkingen. Er zijn evenmin aandoeningen die verantwoordelijk zijn voor de aanvallen van diarree, die overigens zoals blijkt uit de informatie van de MDL-arts niet al te vaak voorkomen. Ook hiermee is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het primair medisch oordeel rekening gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dan ook geen aanleiding voor de veronderstelling dat de beperkingen ernstiger zijn dan in de FML zijn aangenomen. Naar aanleiding van het in beroep overgelegd verslag van een maagonderzoek op 16 april 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat de gegevens in dat verslag reeds bekend waren en meegenomen zijn in de heroverweging. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens in het geding gebracht over de datum in geding, die doen twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid van appellant, zoals weergegeven in de FML.
4.2.
Met de rechtbank wordt voorts vastgesteld dat de medische geschiktheid van de geduide functies door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend is gemotiveerd in het rapport van 8 januari 2013. Daarmee kan ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit stand houden.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) J.T.P. Pot
IvR