ECLI:NL:CRVB:2015:1277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
14-1218 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijstand aan alleenstaande in inrichting onder de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijstand aan een appellant die in een beschermde woonvorm verblijft. De appellant had zich op 6 juli 2012 gemeld voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) en verbleef in een instelling die door Justitie was aangemeld voor beschermd wonen. Het college van burgemeester en wethouders van Roermond had de bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande in een inrichting, maar de appellant betwistte dat de stichting waarin hij verbleef als een inrichting kon worden gekwalificeerd. De Raad oordeelde dat de stichting, die slaapgelegenheid biedt en hulpverlening en begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal, wel degelijk als een inrichting moet worden aangemerkt volgens de WWB. De Raad verwierp het beroep van de appellant op het gelijkheidsbeginsel, omdat hij niet had aangetoond dat andere gemeenten in vergelijkbare situaties een andere uitvoering van de bijstandsverlening hanteerden. De uitspraak van de rechtbank Limburg werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

14/1218 WWB
Datum uitspraak: 21 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
17 januari 2014, 13/1167 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Roermond (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 9 maart 2015. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 6 juli 2012 gemeld om een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) in te dienen. Appellant woonde met ingang van 5 juli 2012 in een beschermde woonvorm van de Stichting [stichting] aan de [adres] ([stichting]). Dit betreft een justitiële plaatsing, waarvan de kosten van verblijf werden betaald door justitie. Met ingang van 12 juli 2012 stond appellant ook op dit adres ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA, thans Basisregistratie Personen) van de gemeente Roermond.
1.2.
Bij besluit van 20 september 2012, verzonden 3 oktober 2012, heeft het college aan appellant met ingang van 12 juli 2012 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, die in een inrichting verblijft, toegekend. Bij besluit van 28 februari 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het toekenningsbesluit gegrond verklaard voor zover het de ingangsdatum betreft en aan appellant met ingang van 6 juli 2012 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, die in een inrichting verblijft, toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft appellant, samengevat, aangevoerd dat [stichting] niet als inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, onder 2, van de WWB is aan te merken. Slechts is sprake van maatschappelijke opvang en niet van hulpverlening dan wel begeleiding. Appellant heeft daartoe verwezen naar de omschrijving van de activiteiten van de Stichting [stichting] (Stichting) in de Kamer van Koophandel (KvK). Voorts heeft appellant een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel nu de gemeente Venlo aan personen die bij [stichting] verblijven wel de volledige bijstandsnorm verstrekt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen worden verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of [stichting] een inrichting als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder f, onder 2, van de WWB is.
4.2.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, onder 2, van de WWB wordt onder een inrichting verstaan: een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van slaapgelegenheid, waarbij de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is. In de memorie van toelichting bij dit artikel staat hierover het volgende (Kamerstukken II 2002/03, 28870,
nr. 3, blz. 31):
“De in artikel 1, onderdeel g, onder 2, opgenomen begripsomschrijving strekt ertoe om ten aanzien van de voorzieningen voor maatschappelijke opvang een objectief waarneembare scheidslijn te trekken tussen datgene dat als, al dan niet begeleid, zelfstandig wonen kan worden beschouwd en datgene dat als verblijf in een inrichting moet worden bezien. Het gaat daarbij om voorzieningen waarbij aan personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met problemen van psychosociale of maatschappelijke aard in ieder geval slaapgelegenheid wordt geboden in opvangcentra en -tehuizen, anders dan in de vorm van zelfstandige huisvesting, tezamen met de mogelijkheid van begeleiding en hulpverlening gedurende meer dan de helft van ieder etmaal. Onder hulpverlening en begeleiding in de zin van het begrip inrichting dient te worden verstaan de inzet van beroepskrachten die door de instelling zijn aangesteld voor het bieden van verzorging en verpleging dan wel voor het door hen toepassen van agogische methodieken. Wordt hulpverlening en begeleiding in deze betekenis gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aangeboden, dan is sprake van een inrichting in de zin van artikel 1, onderdeel g, onder 2. Een instelling voor maatschappelijke opvang kan meerdere voorzieningen omvatten. Als een voorziening voor maatschappelijke opvang wel de mogelijkheid van hulpverlening en begeleiding omvat, maar de betreffende cliënt hiervan geen gebruik maakt, dan is voor deze voorziening toch sprake van een inrichting in de zin van deze wet.”
4.3.1.
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (Justitie) heeft appellant bij [stichting] aangemeld voor beschermd wonen met intensieve begeleiding in verband met een eerder door de rechtbank Roermond uitgesproken voorwaardelijke veroordeling. [stichting] verleent op basis van een overeenkomst met Justitie forensische zorg, waaronder wordt verstaan: alle geestelijke gezondheidszorg (waaronder verslavingszorg en zorg aan mensen met en verstandelijke beperking) aan mensen met een forensische zorgtitel. De kosten van het verblijf en de behandeling van appellant bij [stichting] worden door Justitie betaald. Dat de Stichting, die vestigingen in verscheidene gemeentes heeft, in de KvK niet expliciet verslavingszorg als zijn activiteit benoemt, betekent - anders dan appellant stelt - niet dat [stichting] deze zorg niet biedt. Volgens de meer algemene omschrijving in de KvK bestaan de activiteiten van de Stichting uit “kantoren, dagopvang, nachtopvang, vervolgopvang, crisisopvang, verblijfsvoorziening”. Deze omschrijving sluit de hiervoor genoemde forensische zorg, waaronder verslavingszorg niet uit. Gelet op voornoemde overeenkomst tussen [stichting] en Justitie, de aanmelding van appellant bij [stichting] door DJI en de omstandigheid dat Justitie de kosten van het verblijf en de begeleiding van appellant betaalt, staat vast dat [stichting] naast verblijf ook hulpverlening en begeleiding biedt. Anders dan appellant betoogt, maakt het feit dat de Stichting verscheidene activiteiten heeft en zich ook richt op kantoren en dagopvang niet dat [stichting] niet als inrichting zou kunnen worden aangemerkt. Ook uit de in 4.2 genoemde memorie van toelichting blijkt dat een instelling voor maatschappelijke opvang verscheidene voorzieningen kan omvatten. Anders dan appellant betoogt is dan ook voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, onder 2, van de WWB niet vereist dat [stichting] zich uitsluitend richt op het bieden van slaapgelegenheid.
4.3.2.
[stichting] is verder door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport toegelaten als instelling voor persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding en verblijf als bedoeld in het Besluit zorgaanspraken Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ). Beroepskrachten zorgen voor de begeleiding.
4.3.3.
Uit bij [stichting] ingewonnen informatie blijkt dat professioneel personeel dagelijks tussen 07.00 uur en 00.00 uur hulpverlening en begeleiding biedt. Tussen 00.00 uur en
7
uur is beveiligingspersoneel aanwezig dat bij calamiteiten kan optreden.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat [stichting] moet worden gekwalificeerd als een inrichting in de zin van artikel 1, aanhef en onder f, onder 2, van de WWB. Immers, vaststaat dat deze instelling slaapgelegenheid biedt en dat daarbij hulpverlening en begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal wordt geboden. De omstandigheid dat appellant mogelijk geen gebruik maakt van deze hulpverlening en begeleiding, maakt niet dat geen sprake is van een inrichting in de hier bedoelde zin.
4.5.
Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Appellant heeft allereerst niet onderbouwd dat de gemeenten Venlo en Venray in geval van verblijf bij een woonvoorziening van [stichting] wel een volledige bijstandsnorm zouden verstrekken, en evenmin dat sprake is van dezelfde voorzieningen en geboden hulpverlening en begeleiding. Daarbij komt dat de WWB voorziet in een gedecentraliseerde uitvoering. De mogelijkheid van een verschillende uitvoering per gemeente is daarmee een gegeven.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en M. Hillen en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2015.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

HD