ECLI:NL:CRVB:2015:1263
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen uitbetaling van WW-uitkering voor herhaalde aanvraag zonder nieuwe feiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WW-uitkering aan appellant voor de periode van 1 augustus 2007 tot en met 30 november 2007. Appellant had eerder een WW-uitkering aangevraagd, maar deze was ontzegd op basis van artikel 16, derde lid, van de Werkloosheidswet (WW). Na een herhaalde aanvraag op 15 augustus 2012, heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden.
De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de aanvraag van 15 augustus 2012 een herhaalde aanvraag was. De Raad stelde vast dat de periode van 1 december 2007 tot en met 28 februari 2010 niet voor uitbetaling in aanmerking kwam, omdat de aanvraag niet tijdig was ingediend. Artikel 35 van de WW bepaalt dat uitkering niet wordt betaald over perioden gelegen voor 26 weken voorafgaand aan de aanvraag.
Appellant voerde aan dat zijn persoonlijke situatie, waaronder overspannenheid en medische ingrepen, niet voldoende was meegewogen door de rechtbank. De Raad oordeelde echter dat de door appellant overgelegde medische verklaring geen steun bood voor zijn stelling dat hij niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen en de noodzaak van nieuwe feiten of omstandigheden bij herhaalde aanvragen voor een WW-uitkering.