ECLI:NL:CRVB:2015:1263

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
13-3732 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen uitbetaling van WW-uitkering voor herhaalde aanvraag zonder nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WW-uitkering aan appellant voor de periode van 1 augustus 2007 tot en met 30 november 2007. Appellant had eerder een WW-uitkering aangevraagd, maar deze was ontzegd op basis van artikel 16, derde lid, van de Werkloosheidswet (WW). Na een herhaalde aanvraag op 15 augustus 2012, heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden.

De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de aanvraag van 15 augustus 2012 een herhaalde aanvraag was. De Raad stelde vast dat de periode van 1 december 2007 tot en met 28 februari 2010 niet voor uitbetaling in aanmerking kwam, omdat de aanvraag niet tijdig was ingediend. Artikel 35 van de WW bepaalt dat uitkering niet wordt betaald over perioden gelegen voor 26 weken voorafgaand aan de aanvraag.

Appellant voerde aan dat zijn persoonlijke situatie, waaronder overspannenheid en medische ingrepen, niet voldoende was meegewogen door de rechtbank. De Raad oordeelde echter dat de door appellant overgelegde medische verklaring geen steun bood voor zijn stelling dat hij niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen en de noodzaak van nieuwe feiten of omstandigheden bij herhaalde aanvragen voor een WW-uitkering.

Uitspraak

13/3731 WW
Datum uitspraak: 22 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
19 juni 2013, 12/4908 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2015. Appellant is, met kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is van 19 november 1990 tot 1 augustus 2007 in dienst geweest van [naam vof] (werkgeefster). Aan dit dienstverband is een einde gekomen door een zogenoemde beëindigingsovereenkomst, welke op 16 juli 2007 is ondertekend door appellant en de werkgeefster. Bij besluit van 15 augustus 2007 heeft het Uwv appellant naar aanleiding van diens aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) een
WW-uitkering ontzegd tot en met 30 november 2007. Daaraan is artikel 16, derde lid, van de WW ten grondslag gelegd.
1.2.
Appellant heeft op 15 augustus 2012 opnieuw een aanvraag om een WW-uitkering ingediend bij het Uwv. Hierop heeft het Uwv bij besluit van 17 augustus 2012 bepaald dat appellant theoretisch recht zou hebben gehad op een WW-uitkering gedurende maximaal
27 maanden met ingang van 1 augustus 2007, maar dat deze hem niet kan worden uitbetaald, omdat de aanvraag te laat is ingediend. Bij beslissing op bezwaar van 19 september 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van
17 augustus 2012 ongegrond verklaard, met een wijziging van de motivering. In het bestreden besluit is de WW-aanvraag onder verwijzing naar het besluit van 15 augustus 2007 afgewezen, omdat de aanvraag van 15 augustus 2012 volgens het Uwv een herhaalde aanvraag was, waarbij geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn vermeld.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het de beoordeling van de periode na
1 december 2007 betrof en bepaald dat een mogelijke WW-uitkering over de periode van
1 december 2007 tot en met 28 februari 2010 niet wordt uitbetaald. De rechtbank heeft overwogen dat de aanvraag van 15 augustus 2012 slechts voor de periode van
1 augustus 2007 tot en met 30 november 2007 een herhaalde aanvraag was en dat appellant met betrekking tot die periode geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld. Met betrekking tot de periode vanaf 1 december 2007 heeft de rechtbank vastgesteld dat de WW-uitkering slechts tot uitbetaling zou kunnen komen indien sprake zou zijn van een bijzonder geval, maar dat daarvan geen sprake was, omdat uit de door appellant overgelegde verklaring van zijn huisarts niet is gebleken dat het voor hem niet mogelijk is geweest om tijdig een WW-uitkering aan te vragen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat de rechtbank voorbij is gegaan aan zijn persoonlijke situatie. Hij heeft er met name op gewezen dat hij vanaf 2005 overspannen was, in de jaren 2006 en 2007 driemaal is geopereerd, op zeer vervelende wijze is behandeld door zijn werkgeefster en bij de eerdere aanvraag niet eerlijk is behandeld door het Uwv. Volgens hem was hij niet eerder dan op 15 augustus 2012 in staat om een nieuwe aanvraag te doen en had de gegrondverklaring van zijn beroep moeten leiden tot toekenning van de gevraagde WW-uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gezien de gronden van het hoger beroep is dit beperkt tot de beslissing van de rechtbank om zelf te voorzien en te bepalen dat een mogelijke WW-uitkering over de periode van
1 december 2007 tot en met 28 februari 2010 niet wordt uitbetaald.
4.2.
Artikel 35 van de WW luidt als volgt:
“De uitkering wordt niet betaald over perioden gelegen voor 26 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het Uwv is bevoegd in bijzondere gevallen af te wijken van de eerste zin.”
4.3.
De ingangsdatum van de WW-uitkering waarop appellant aanspraak kon maken was
1 december 2007. De duur ervan was 27 maanden, wat betekent dat het recht liep tot en met 28 februari 2010. Daarmee viel de gehele WW-uitkering ruimschoots buiten de periode van 26 weken voorafgaand aan de aanvraag, die was gedaan op 15 augustus 2012. Uit artikel 35 van de WW volgt dat uitbetaling van de WW-uitkering van appellant alleen mogelijk was indien geoordeeld zou moeten worden dat een bijzonder geval als bedoeld in artikel 35, tweede volzin, van de WW aanwezig was.
4.4.
In de door appellant overgelegde verklaring van zijn huisarts van 23 oktober 2012 staat dat appellant in februari 2005 overspannen was, in 2006 en 2007 in totaal driemaal is geopereerd en dat zijn psychische klachten in mei 2008 zijn geëscaleerd. Er staat geen medische informatie in over de periode daarna. Die verklaring biedt dan ook geen steun voor het standpunt van appellant dat hij tot 18 augustus 2012 om medische redenen niet in staat was om een WW-aanvraag in te dienen.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. Daarom zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd voor zover deze door appellant is aangevochten.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2015.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) H.J. Dekker

NK