ECLI:NL:CRVB:2015:1259

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
21 april 2015
Zaaknummer
13-6477 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand wegens onvoldoende informatie en niet duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft appellante op 15 november 2011 een aanvraag voor bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante stelde dat zij gescheiden leefde van haar echtgenoot en tijdelijk bij haar broer verbleef. Echter, uit onderzoek van de sociale dienst Drechtsteden bleek dat appellante nog ingeschreven stond op het adres van haar echtgenoot en dat er vermoedens waren van schijnverlating. De sociale dienst voerde verschillende huisbezoeken uit, waarbij de bevindingen leidden tot de conclusie dat appellante niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot. De aanvraag voor bijstand werd afgewezen op 27 april 2012, en dit besluit werd later door de rechtbank Rotterdam bevestigd.

Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij zij aanvoerde dat zij voldoende informatie had verstrekt over haar woonsituatie en dat de huisbezoeken niet op een redelijke grond waren gebaseerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de sociale dienst gegronde redenen had om de huisbezoeken uit te voeren, gezien de onduidelijkheid over appellantes woonsituatie. De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om duidelijkheid te verschaffen over zijn of haar situatie bij aanvragen om bijstand.

De Raad concludeerde dat appellante niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot en dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 14 april 2015.

Uitspraak

13/6477 WWB
Datum uitspraak: 14 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 oktober 2013, 12/1247 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
Drechtstedenbestuur (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2015. Voor appellante is
mr. Küçükünal verschenen. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Euser.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft zich op 15 november 2011 gemeld om bijstand aan te vragen ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante woont in de [adres] te [plaats] (adres). Bij haar aanvraag heeft appellante vermeld dat zij gescheiden leeft van haar echtgenoot ([naam echtgenoot]) en dat zij tijdelijk bij haar broer is gaan wonen in afwachting van een eigen woning. Tevens heeft zij verklaard zich te hebben uitgeschreven van het adres.
1.2.
Nadat was gebleken dat appellante nog steeds in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) was ingeschreven op het adres en zij een aangeboden woning had geweigerd, rees het vermoeden van een schijnverlating en heeft de sociale dienst Drechtsteden (sociale dienst) nader onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellante. Daartoe heeft de sociale dienst onder meer dossieronderzoek gedaan, informatie bij de woningstichting ingewonnen, adresonderzoek ten aanzien van [naam echtgenoot] gedaan en op 8 maart 2012 en 26 april 2012 onaangekondigde huisbezoeken afgelegd aan het adres. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een formulier melding inkomensondersteuning.
1.3.
De resultaten van het onderzoek zijn voor het bestuur aanleiding geweest bij besluit van 27 april 2012, gehandhaafd bij besluit van 31 augustus 2012 (bestreden besluit), de aanvraag van appellante af te wijzen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellante ten tijde van de aanvraag niet duurzaam gescheiden leefde van [naam echtgenoot], dat zij met betrekking tot haar woonsituatie onvoldoende informatie heeft verstrekt en niet heeft meegewerkt aan het huisbezoek van 26 april 2012 teneinde die onduidelijkheid weg te nemen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat zij voldoende duidelijkheid heeft verschaft over haar verblijfplaats. Zij heeft drie weken bij haar broer verbleven en na vertrek van [naam echtgenoot] uit de echtelijke woning is zij daarnaar teruggekeerd. Voor het huisbezoek bestond geen redelijke grond. De toestemming is niet vrijwillig verleend en informed consent ontbreekt, zodat sprake is van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geval loopt de te beoordelen periode vanaf 15 november 2011 (datum melding) tot en met 27 april 2012 (datum afwijzingsbesluit).
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager dient duidelijkheid te verschaffen over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie.
4.3.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB wordt als gehuwde mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 30 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO6538) is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten eerst sprake indien het een door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door tenminste één van hen als bestendig is bedoeld.
4.4.
Uit het door de sociale dienst uitgevoerde onderzoek is naar voren gekomen dat appellante altijd ingeschreven is gebleven op het adres, dat appellante op 19 januari 2012 heeft verklaard dat zij daar altijd heeft gewoond en dat [naam echtgenoot] in elk geval tot 19 december 2011 bij de GBA ingeschreven heeft gestaan op het adres en voor de maand december de huur van de echtelijke woning heeft betaald. Dit leidt tot de conclusie, gelet op 4.3, dat appellante en [naam echtgenoot] in elk geval tot 19 december 2011 niet duurzaam gescheiden hebben geleefd.
4.5.
Vervolgens heeft de sociale dienst gepoogd op 24 februari 2012 en 28 februari 2012 een huisbezoek af te leggen aan het adres. Op 24 februari 2012 was niemand aanwezig. De handhavingsmedewerkers van de sociale dienst hebben toen bij de buren op nummer [nummer] aangebeld en desgevraagd hebben die buren verklaard dat op het adres appellante met haar partner en dochter woont. Op 28 februari 2012 werd de deur geopend door de dochter van appellante, die verklaarde dat haar moeder naar het ziekenhuis was. De handhavingsmedewerkers hebben toen bij de buren op nummer [nummer] aangebeld. Desgevraagd verklaarden deze buren dat op het adres appellante met haar partner en dochter woont.
4.6.
Op 8 maart 2012 hebben de handhavingsmedewerkers een onaangekondigd huisbezoek afgelegd. Omdat appellante op het punt stond weg te gaan hebben de handhavingsmedewerkers na toestemming met appellante in de woonkamer een kort gesprek gevoerd over nog te verstrekken gegevens in het kader van haar aanvraag en hebben zij afgezien van het onderzoeken van de woning.
4.7.
Ten slotte hebben de handhavingsmedewerkers op 26 april 2012 een onaangekondigd huisbezoek afgelegd aan het adres. Anders dan appellante betoogt, bestond hiervoor gelet op 4.4 tot en met 4.6 een gegronde reden. Hierbij is van belang dat het gaat om een aanvraagsituatie waarbij het aan appellante is om aannemelijk te maken dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, dat na haar verklaring op 19 januari 2012 onduidelijkheid was ontstaan over haar woonsituatie en dat haar buren op 24 en 28 februari 2012 hebben verklaard dat appellante op het adres woont met haar partner en dochter. Onder deze omstandigheden stond het bestuur, anders dan appellante stelt, geen ander, minder ingrijpend middel ter beschikking om het recht op bijstand te onderzoeken dan het afleggen van een huisbezoek.
4.8.
Voor de conclusie dat uit de houding van appellante op 8 maart 2012 al duidelijk moest zijn voor de handhavingsmedewerkers dat zij later, in dit geval dus op 26 april 2012, geen toestemming meer wilde verlenen voor een huisbezoek, bestaat geen enkele aanwijzing. Daar komt bij dat aan appellante uitdrukkelijk is gevraagd om binnen te mogen komen, waarbij zij over de reden en het doel van het huisbezoek is geïnformeerd. Op de zogeheten gespreksbevestiging, die door appellante is ondertekend, staat vermeld dat appellante toestemming geeft om de woning te betreden. Het verslag van het huisbezoek, dat op dezelfde dag is opgemaakt, biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat hierbij gebruik is gemaakt van ongeoorloofde druk. Gelet op het feit dat dit verslag meteen na het huisbezoek is opgemaakt en ondertekend door de handhavingsconsulenten, bestaat, anders dan appellante meent, geen aanleiding niet van dit verslag uit te gaan. Toen appellante weigerde om de handhavingsconsulenten op de eerste verdieping haar slaapkamers te laten zien, hebben zij aan appellante meegedeeld dat zij daarmee niet meewerkt aan het huisbezoek en dat dit gevolgen kan hebben voor haar aanvraag om bijstand. Na deze mededeling heeft appellante nogmaals geweigerd de slaapkamers te laten zien. De omstandigheid dat de mogelijke gevolgen van een weigering niet direct voorafgaand aan het binnentreden aan appellante zijn medegedeeld, betekent in dit geval niet dat de weigering de slaapkamers te laten zien niet aan de afwijzing ten grondslag mag worden gelegd. De volharding in de weigering de slaapkamers te laten zien heeft immers plaatsgevonden nadat appellante over de mogelijke gevolgen was geïnformeerd.
4.9.
Gelet op 4.5 tot en met 4.8 slaagt het hoger beroep van appellante niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen als voorzitter en A.M. Overbeeke en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2015.
(getekend) M. Hillen
De griffier is buiten staat te ondertekenen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip duurzaam gescheiden leven.

HD