ECLI:NL:CRVB:2015:1252

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
21 april 2015
Zaaknummer
12-5041 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake bijstandsverlening en terugvordering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een geschil over de bijstandsverlening aan appellanten en de terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Na een tussenuitspraak op 16 september 2014, waarin de Raad het college opdroeg een nieuw besluit te nemen, heeft het college op 28 oktober 2014 een nader besluit genomen. Dit besluit was in overeenstemming met de overwegingen van de Raad in de tussenuitspraak, waardoor de aangevallen uitspraak diende te worden vernietigd. De Raad heeft geoordeeld dat het college de terugvordering van bijstand moest verlagen en een bedrag moest terugbetalen aan appellanten. De Raad heeft het college ook veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die in totaal € 2.450,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/5041 WWB, 12/5042 WWB
Datum uitspraak: 14 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
26 juli 2012, 11/4818 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante) en [appellant] (appellant), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in de gedingen tussen partijen op 16 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3035, een tussenuitspraak gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college op 28 oktober 2014 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Namens appellanten heeft mr. A. Wintjes, advocaat, een zienswijze en een nadere zienswijze naar voren gebracht.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een enkelvoudige kamer van de Raad. Vervolgens heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft en dat het onderzoek wordt gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak voor een uitgebreid overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, waarvan hij bij zijn beoordeling uitgaat. De Raad volstaat met het volgende.
2. Bij de tussenuitspraak heeft de Raad, kort samengevat en voor zover hier relevant, overwogen dat het college bij de verrekening van de aan appellante verleende en betaalde bijstand over de maanden maart, april en mei 2011 met de aan appellanten samen verleende bijstand over die maanden, de aan appellant opgelegde maatregel niet ten aanzien van de aan appellanten samen verleende bijstand ten uitvoer mag leggen. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De Raad heeft het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellanten met inachtneming van deze tussenuitspraak.
3. Bij het nadere besluit van 28 oktober 2014 heeft het college besloten:
- het besluit op bezwaar van 22 september 2011 (bestreden besluit) in te trekken;
- de terugvordering van bijstand te verlagen tot een bedrag van € 1.104,89 over de periode van 1 maart 2011 tot en met 31 maart 2011;
- over de periode van 1 maart 2011 tot en met 31 mei 2011 een bedrag van € 2.627,70 na te betalen en over dat bedrag de vertragingsschade te voldoen.
4. Volgens de zienswijzen van appellanten is het nadere besluit in overeenstemming met de overwegingen van de Raad in de tussenuitspraak.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Uit overweging 4.5 van de tussenuitspraak vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, dat het beroep gegrond zal worden verklaard en dat het besluit van
22 september 2011 zal worden vernietigd.
5.2.
Het nadere besluit van 28 oktober 2014 wordt, nu daarmee volledig is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellanten, met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Awb niet bij het geding in hoger beroep betrokken.
6. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze kosten worden begroot op € 1.225,- in beroep en € 1.225,- in hoger beroep, derhalve in totaal
€ 2.450,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 september 2011 gegrond;
- vernietigt het besluit van 22 september 2011;
- veroordeelt het college in de kosten van appellanten tot een bedrag van € 2.450,-;
- bepaalt dat het college aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2015.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD