ECLI:NL:CRVB:2015:125
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 17 juli 2013 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die laatstelijk als bloemensnijder werkzaam was, heeft zich op 25 maart 2011 ziek gemeld met diverse lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft op 4 februari 2013 vastgesteld dat appellant met ingang van 22 maart 2013 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit werd door het Uwv in een bestreden besluit van 18 maart 2013 gehandhaafd.
De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het medisch oordeel van het Uwv juist is en dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellant op zorgvuldige wijze heeft vastgesteld. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd die zijn standpunt kunnen onderbouwen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellant.
In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere gronden herhaald, maar de Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. De Raad komt tot de conclusie dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellant heeft onderschat. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat appellant de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan de geselecteerde functies. Het hoger beroep wordt verworpen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.