ECLI:NL:CRVB:2015:125

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
23 januari 2015
Zaaknummer
13-4007 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 17 juli 2013 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die laatstelijk als bloemensnijder werkzaam was, heeft zich op 25 maart 2011 ziek gemeld met diverse lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft op 4 februari 2013 vastgesteld dat appellant met ingang van 22 maart 2013 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit werd door het Uwv in een bestreden besluit van 18 maart 2013 gehandhaafd.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het medisch oordeel van het Uwv juist is en dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellant op zorgvuldige wijze heeft vastgesteld. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd die zijn standpunt kunnen onderbouwen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de geselecteerde functies medisch passend zijn voor appellant.

In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere gronden herhaald, maar de Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. De Raad komt tot de conclusie dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellant heeft onderschat. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat appellant de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan de geselecteerde functies. Het hoger beroep wordt verworpen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/4007 WIA
Datum uitspraak: 23 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
17 juli 2013, 13/2362 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als bloemensnijder, heeft zich op 25 maart 2011 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld met diverse lichamelijke klachten en psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 4 februari 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 22 maart 2013 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 18 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 februari 2013 ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om het medisch oordeel van het Uwv onjuist te achten. Zij heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsarts lichamelijk en psychisch onderzoek heeft verricht en op basis daarvan heeft vastgesteld dat bij appellant de slaapproblemen op de voorgrond staan en dat verder sprake is van longklachten, rug- en hielklachten en psychische klachten. De verzekeringsarts heeft appellant in verband hiermee beperkt geacht ten aanzien van zware fysieke/energetische belasting, zware rug- en hielbelasting, nachtdiensten, fysieke omgevingseisen en zeer stresserende omstandigheden. De verzekeringsarts heeft geen indicatie gezien voor een duurbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op de hoorzitting gezien en heeft in aansluiting hierop lichamelijk onderzoek verricht en aandacht besteed aan de psychische problematiek. Hij heeft op basis van zijn onderzoek geen argumenten gezien om appellant te volgen in zijn standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gerapporteerd dat geen sprake is van een situatie zoals beschreven in de Standaard Geen Duurzaam Benutbare Mogelijkheden (GDBM). Hij heeft verder te kennen gegeven dat de tijdens het spreekuur naar voren gebrachte knieklachten geen aanleiding geven aanvullende beperkingen vast te stellen en dat de urologische klachten geen beperkingen geven voor arbeid. Aldus heeft het Uwv, naar het oordeel van de rechtbank, de beperkingen van appellant in voldoende mate en op een zorgvuldige wijze in kaart gebracht. De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat appellant geen medische gegevens heeft ingezonden die aanleiding geven tot een ander oordeel. De enkele stelling van appellant dat hij een verstoorde nachtrust heeft, waardoor hij overdag moe is, acht de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv dat er geen indicatie is voor een duurbeperking.
2.3.
Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn in eerste aanleg naar voren gebrachte gronden in essentie herhaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij diverse lichamelijke klachten en psychische klachten heeft, waardoor hij niet over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikt. Voorts heeft hij wederom naar voren gebracht dat er een indicatie is voor een duurbeperking omdat hij vanwege een slaapstoornis last heeft van een verstoorde nachtrust en een beperkte energie. De rechtbank heeft met juistheid geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellant heeft onderschat. De Raad onderschrijft daartoe de uitvoerig gemotiveerde overwegingen die aan die conclusie ten grondslag hebben gelegen. Evenals in beroep heeft appellant in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die zijn standpunt kunnen onderbouwen of aanleiding kunnen zijn voor een andersluidend oordeel.
4.2.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat appellante de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan de functies die door de arbeidsdeskundige zijn geselecteerd.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) B. Rikhof
nk