ECLI:NL:CRVB:2015:124
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA met betrekking tot medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft appellante, een voormalige cateringmedewerkster, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd vastgesteld dat zij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante was op 8 april 2010 uitgevallen voor haar werkzaamheden vanwege hielklachten en psychische klachten. Het Uwv had in een besluit van 9 maart 2012 vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dit besluit werd in een daaropvolgend bestreden besluit van 20 juli 2012 bevestigd. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreef.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat haar psychische en lichamelijke klachten niet adequaat zijn beoordeeld en dat de vastgestelde beperkingen onvoldoende zijn. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellante beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische beoordeling door het Uwv juist was. De Raad oordeelde dat de door appellante ingediende nieuwe medische informatie geen nieuwe inzichten bood die de eerdere beoordeling konden weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van griffier B. Rikhof, op 23 januari 2015.