ECLI:NL:CRVB:2015:124

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
23 januari 2015
Zaaknummer
13-905 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA met betrekking tot medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft appellante, een voormalige cateringmedewerkster, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd vastgesteld dat zij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante was op 8 april 2010 uitgevallen voor haar werkzaamheden vanwege hielklachten en psychische klachten. Het Uwv had in een besluit van 9 maart 2012 vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dit besluit werd in een daaropvolgend bestreden besluit van 20 juli 2012 bevestigd. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreef.

In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat haar psychische en lichamelijke klachten niet adequaat zijn beoordeeld en dat de vastgestelde beperkingen onvoldoende zijn. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellante beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische beoordeling door het Uwv juist was. De Raad oordeelde dat de door appellante ingediende nieuwe medische informatie geen nieuwe inzichten bood die de eerdere beoordeling konden weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van griffier B. Rikhof, op 23 januari 2015.

Uitspraak

13/905 WIA
Datum uitspraak: 23 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
9 januari 2013, 12/8247 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Verbraaken-Vooys, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2014. Voor appellante is verschenen mr. Verbraaken-Vooys. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 8 april 2010 uitgevallen voor haar werkzaamheden als cateringmedewerkster in verband met hielklachten. Zij is daarnaast bekend met psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 9 maart 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 5 april 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschiktheid wordt geacht.
1.3.
Bij besluit van 20 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 maart 2012 ongegrond verklaard. Daaraan lagen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van eigen onderzoek, het bijwonen van de hoorzitting en weging van verkregen gegevens tijdens de bezwaarprocedure de belastbaarheid van appellante aangescherpt en aanvullende beperkingen opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 juli 2012. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het verlies aan verdienvermogen aan de hand van een nieuwe functieselectie berekend op 25,28%.
2.1.
In beroep heeft appellante aangevoerd vanwege psychische en lichamelijke klachten beperkt te zijn in haar belastbaarheid. Zij heeft onder verwijzing naar een brief van psycholoog C.J. van Harrevelt van 19 augustus 2012 en onderliggende stukken, aangevoerd dat bij haar sprake is van een recidiverende depressieve stoornis, ernstig, met chronisch karakter. Haar lichamelijke pijnklachten hebben er voorts toe geleid dat haar psychische klachten zijn toegenomen.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zij heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het vaststellen van de belastbaarheid rekening heeft gehouden met de hielklachten en rugklachten van appellante door haar beperkt te achten op de items lopen, staan, tillen en buigen. Van de zijde van appellante is geen informatie ingezonden die doet twijfelen aan de juistheid van de beperkingen die in verband met voornoemde klachten zijn vastgesteld. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar stelling dat het Uwv de ernst van haar psychische beperkingen heeft miskend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in bezwaar ingezonden informatie van Van Harrevelt van 21 mei 2012 meegewogen en betrokken bij zijn beoordeling. Van Harrevelt heeft daarin gerapporteerd dat bij appellante sprake is van een matige tot ernstige depressieve stoornis met veel sociaal ongemak en vermijdingsdrang, waardoor appellante beperkingen ondervindt ten aanzien van concentratie en er sprake is van hypersomnia en vergeetachtigheid. Naar het oordeel van de rechtbank is de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML voldoende tegemoet gekomen aan deze beperkingen. De rechtbank heeft geen aanwijzingen gevonden dat de in bezwaar aangescherpte beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren en de duurbeperking van 30 uur per week ontoereikend zijn. Ten aanzien van de door appellante naar voren gebracht klachten van vergeetachtigheid en verminderde concentratie heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij eigen onderzoek geen concentratieproblemen en geheugenproblemen heeft waargenomen. Over de in beroep ingezonden nadere verklaring van Van Harrevelt van 19 augustus 2012 heeft de rechtbank overwogen dat deze verklaring en de onderliggende stukken, gelet op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
1 november 2012, inhoudelijk geen nieuwe gezichtspunten bieden.
2.3.
Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3. In hoger beroep heeft appellante staande gehouden dat de vastgestelde psychische beperkingen en de duurbeperking van 30 uur per week niet volstaan. Zij heeft ter onderbouwing haar standpunt het complete Indicatieformulier 1nP uit mei 2010 ingezonden, waarin is vermeld dat bij appellante sprake is van een ernstige depressie met psychotische kenmerken, alsmede verwijsbrieven, gedateerd 12 augustus 2013 en 22 november 2013, van de huisarts naar PsyQ. Appellante heeft voorts verwezen naar uitnodigingsbrieven van PsyQ betreffende haar aanmelding aldaar.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht over de medische grondslag van het bestreden besluit vormt in overwegende mate een herhaling van de door haar in beroep naar voren gebrachte gronden. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen, worden onderschreven.
4.2.
Over de in hoger beroep overgelegde medische informatie wordt overwogen dat deze de beoordeling niet anders maakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapport van 13 mei 2013, in reactie op het ingezonden Indicatieformulier 1nP, inzichtelijk toegelicht dat er, in ieder geval wat betreft de datum in geding, geen aanknopingspunten zijn Van Harrevelt te volgen in zijn conclusie dat bij appellante sprake is van een ernstige depressie met psychotische kenmerken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft meegewogen dat de verzekeringsartsen bij onderzoek geen ernstige cognitieve stoornissen of psychotische verschijnselen hebben vastgesteld, dat appellante geen intensieve behandeling volgt, terwijl een klinische opname veelal noodzakelijk is bij een depressie met psychotische kenmerken, en dat Van Harrevelt zich voor zijn diagnose uitsluitend gebaseerd heeft op uitkomsten van een screening (een zelfinvulvragenlijst). De verzekeringsarts bezwaar en beroep benadrukt dat bij een WIA-beoordeling niet uitsluitend uitgegaan kan worden van de subjectieve klachtenbeleving, maar dat ook bezien moet worden of er objectieve afwijkingen zijn die de klachten overtuigend kunnen verklaren. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het Uwv verklaard dat de bij brief van 18 november 2014 door appellante ingezonden informatie, bestaande uit de onder 3 vermelde verwijsbrieven en correspondentie van PsyQ, ter beoordeling aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep is voorgelegd en dat deze informatie desgevraagd geen nieuwe medische gegevens omvat die tot andere inzichten leiden. Er zijn geen aanknopingspunten om de na behoren gemotiveerde beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet juist te achten. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet om een deskundige te benoemen.
4.3.
Ervan uitgaande dat de medische beperkingen van appellante juist zijn gewaardeerd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de voor appellante geselecteerde functies, waarbij het verlies aan verdiencapaciteit is gesteld op minder dan 35%, niet passend zijn voor appellante. Dit is met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 juli 2012 in voldoende mate toegelicht.
4.4.
Uit de overwegingen 4.1, 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) B. Rikhof
nk