ECLI:NL:CRVB:2015:1234

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2015
Publicatiedatum
17 april 2015
Zaaknummer
13-1362 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beperkingen van appellant in het kader van de Wet Wajong

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, geboren in 1990, had een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), welke was afgewezen omdat hij op zijn achttiende verjaardag in staat was om ten minste 75% van het minimumloon te verdienen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv waren onderschat en onjuist waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Hij stelde dat hij lijdt aan een autismespectrumstoornis (PDD-NOS), ADHD, en een angststoornis, wat zijn functioneren ernstig belemmert. Appellant overhandigde verschillende medische rapporten ter ondersteuning van zijn standpunt, maar het Uwv bevestigde de eerdere beoordeling en stelde dat de beperkingen van appellant niet waren veranderd.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant correct hadden ingeschat en dat hij in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, mits rekening werd gehouden met zijn beperkingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/1362 WWAJ
Datum uitspraak: 9 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
22 januari 2013, 12/1105 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. W.J.A. Vis. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1. Appellant, geboren op [in] 1990, heeft op 4 mei 2012 een aanvraag ingediend om arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Bij besluit van 6 juni 2012 is deze aanvraag afgewezen, omdat appellant op [in] 2008 (zijn achttiende verjaardag) in staat was met arbeid ten minste 75% van het minimumloon te verdienen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 12 oktober 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Namens appellant is, evenals in beroep, in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat en als gevolg daarvan onjuist zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Ten gevolge van de autismespectrumstoornis (PDD-NOS) is appellant niet in staat om zelfstandig te plannen en te organiseren. Hij lijdt aan een ernstige concentratiestoornis. Ook mist appellant de vaardigheden om goed te reageren op kleine verstoringen in de dagelijkse routine en is het noodzakelijk dat hij steeds kan terugvallen op begeleiding. Verder is bij appellant sprake van een angststoornis en een fobie die in de weg staan aan het normaal functioneren. In rubriek 1 van de FML is met deze klachten onvoldoende rekening gehouden. Voorts heeft appellant ter onderbouwing van zijn standpunt een intakerapport afkomstig van J. van Olffen, psycholoog, en L. Vet, klinisch psycholoog, van Lentis overgelegd waaruit blijkt dat hij lijdt aan PDD-NOS en ADHD en waaruit aanwijzingen blijken voor een sociale angststoornis en een obsessief-compulsieve stoornis. Daarnaast heeft appellant een besluit van het CIZ overgelegd waarin aan hem de indicatie Begeleiding Individueel (klasse 2 - 2 tot 3,9 uur per week) is toegekend. Ook uit dit besluit blijkt volgens appellant dat extra zorg en/of begeleiding voor hem noodzakelijk is. Ten slotte heeft appellant een besluit van het Uwv overgelegd waarmee hij in aanmerking is gebracht voor scholing aan het REA College. Hieruit kan naar de mening van appellant worden afgeleid dat hij een forse achterstand heeft tot de arbeidsmarkt en reeds om die reden niet in staat kan worden geacht om ten minste 75% van het minimumloon te verdienen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Voorts heeft het Uwv ter zitting toegelicht dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per abuis tweemaal is beoordeeld, per [in] 2008 en per 29 mei 2012. De beperkingen van appellant zijn tussen deze data veranderd noch toegenomen. In het in hoger beroep overgelegde rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 april 2013 is vastgesteld dat de voor appellant geselecteerde en geschikt bevonden functies zowel op [in] 2008 als op 29 mei 2012 bestonden. Daarom wordt appellant in staat geacht per beide data ten minste 75% van het minimumloon te verdienen. In deze zaak is echter enkel van belang de schatting per
[in] 2008.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding is het onderzoek naar de beperkingen van appellant, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, onzorgvuldig of onvolledig te achten. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de beperkingen van appellant niet onjuist zijn ingeschat door de verzekeringsartsen van het Uwv. Met juistheid heeft de rechtbank hierbij verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 oktober 2012, aangevuld bij zijn rapport van 20 december 2012. Uit het rapport van
10 oktober 2012 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn heroverweging de door appellant overgelegde medische stukken en tevens de bij de hoorzitting verkregen medische gegevens heeft betrokken. Voorts is deugdelijk gemotiveerd uiteengezet dat verdergaande beperkingen dan vastgesteld in de door hem aangepaste FML niet aan de orde zijn en waarom de bezwaren van appellant gericht tegen deze vaststelling niet slagen. Uit deze rapporten volgt dat appellant beschikt over verminderde benutbare mogelijkheden als gevolg van - onder andere - PDD-NOS, ADHD, en angstklachten, maar dat hij met deze beperkingen wel werkzaamheden kan verrichten waarin rekening is gehouden met het feit dat hij gevoelig is voor veranderingen, aangewezen is op regelmaat, voorspelbaarheid en duidelijkheid, en moet werken op een plaats waar een toilet in de directe omgeving aanwezig is.
4.2.
De in hoger beroep overgelegde stukken afkomstig van Lentis en het CIZ bieden geen aanknopingspunten om het oordeel van de rechtbank over de zorgvuldigheid en juistheid van de beoordelingen en conclusies waarop het Uwv zich heeft gebaseerd, niet te volgen. Terecht heeft het Uwv gesteld dat de diagnose zoals beschreven in het rapport afkomstig van Lentis dezelfde is als de diagnose gesteld door de verzekeringsartsen en zo reeds is meegenomen in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Ook uit het besluit van het CIZ volgt niet dat het oordeel van de rechtbank niet kan worden gevolgd. Los van het feit dat dit besluit is genomen met toepassing van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, welke evident een ander toetsingskader kent dan de Wet Wajong, volgt uit dit besluit niet dat appellant op de datum in geding meer of verdergaand beperkt moet worden geacht dan vastgesteld door de verzekeringsartsen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML, is de rechtbank terecht van oordeel dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de geselecteerde functies. De rechtbank heeft zich bij dat oordeel met juistheid gebaseerd op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 oktober 2012, aangevuld bij zijn rapport van 3 januari 2013. In die rapporten is deugdelijk gemotiveerd uiteengezet dat appellant de geselecteerde functies kan vervullen met inachtneming van zijn beperkingen. De gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant zijn voldoende gemotiveerd. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 april 2013 is voorts voldoende toegelicht dat de geselecteerde functies ook op [in] 2008 bestonden. Terecht is de rechtbank van oordeel dat het feit dat appellant ten gevolge van zijn problematiek en de beperkingen die daaruit voortvloeien mogelijk een achterstand heeft tot de arbeidsmarkt, niet maakt dat appellant reeds om die reden niet in staat kan worden geacht om de geselecteerde functies te vervullen. Het enkele feit dat appellant sinds kort is toegelaten tot het REA College, hetgeen naar mening van appellant de achterstand tot de arbeidsmarkt zou bevestigen, maakt dat oordeel niet anders.
4.4.
Uit 4.1, 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
9 maart 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.R. van Ravenstein

TM