ECLI:NL:CRVB:2015:123

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
23 januari 2015
Zaaknummer
13-204 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering met betrekking tot medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in het verleden een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De uitkering werd beëindigd op 8 februari 2006, maar na een ziekmelding in 2011 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) appellant opnieuw rechtgegeven op een WAO-uitkering, met een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Later werd deze herzien naar 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid. Appellant ging in beroep tegen deze herziening, maar de rechtbank Dordrecht verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 21 november 2014 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat en dat er geen rekening was gehouden met de noodzaak van een toiletvoorziening in de nabijheid. Appellant overhandigde verschillende medische stukken ter ondersteuning van zijn argumenten, waaronder brieven van zijn behandelend psycholoog en een maag-darm-leverarts. Het Uwv verdedigde zijn standpunt met rapporten van verzekeringsartsen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag berustte. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen van het Uwv adequaat hadden gemotiveerd dat de beperkingen van appellant correct waren vastgesteld en dat de geselecteerde functies passend waren. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/204 WAO
Datum uitspraak: 23 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van
30 november 2012, 12/867 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Küçükünal en K. Efe, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1. Appellant heeft in het verleden een uitkering genoten op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Deze uitkering is beëindigd met ingang van
8 februari 2006. Naar aanleiding van een ziekmelding van appellant heeft het Uwv appellant bij besluit van 22 november 2011 (besluit 1) meegedeeld dat hij met ingang van 27 november 2009 recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Bij besluit van eveneens 22 november 2011 (besluit 2) heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 24 januari 2012 herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Bij besluit van 27 juni 2012 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen besluit 2 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de zorgvuldigheid en juistheid van de medische onderzoeken van de verzekeringsartsen van het Uwv. De rechtbank acht de conclusies van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep niet innerlijk tegenstrijdig, aangezien, zoals blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts en de toelichting van het Uwv ter zitting, het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant uit zorgvuldigheidsoverwegingen met terugwerkende kracht op 80 of meer is vastgesteld. Verder heeft de rechtbank overwogen dat afdoende is gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn te achten voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw gesteld dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de noodzakelijke nabijheid van een toiletvoorziening. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een brief ingezonden van 9 januari 2013 van zijn behandelend psycholoog drs. C. Tunca en een brief van
20 december 2012 van maag-darm-leverarts (mdl-arts) J. Alderliesten. Verder heeft appellant een besluit van 15 augustus 2013 met de bijbehorende rapporten overgelegd. In dit besluit is bepaald dat de WAO-uitkering van appellant met ingang van 10 april 2013 wordt gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep een rapport ingebracht van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 februari 2013.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
In geding is slechts de herziening van de WAO-uitkering van appellant met ingang van 24 januari 2012.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het bestreden besluit op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag berust. In zijn rapport van 4 juni 2012 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 oktober 2011 opgenomen beperkingen juist zijn. In de FML is rekening gehouden met beperkingen op zowel psychisch als fysiek belastende activiteiten. Verder is nadruk gelegd op stressvermindering. In verband met de depressieve klachten is een urenrestrictie toegepast. Een extra reden voor deze beperkingen zijn de darmklachten van appellant. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
19 februari 2013 nader toegelicht dat de brieven van psycholoog Tunca van 9 januari 2013 en van mdl-arts Alderliesten van 20 december 2012 geen aanleiding geven de belastbaarheid van appellant te wijzigen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van de beschikbare medische gegevens nogmaals geconcludeerd dat de darmklachten van appellant niet zodanig zijn dat hij in de gelegenheid moet worden gesteld om vrijelijk gebruik te maken van het toilet. De Raad ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het naar behoren gemotiveerde medisch oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv.
4.3.
Ten aanzien van het ingebrachte besluit van 15 augustus 2013 en de onderliggende medische en arbeidskundige rapporten overweegt de Raad dat deze niet zien op de datum in geding, 24 januari 2012. Daarbij komt dat ter zitting van de kant van het Uwv nader is toegelicht dat appellant met ingang van 10 april 2013 toegenomen arbeidsongeschikt is geacht in verband met motorische beperkingen als gevolg van nekklachten. Deze nekklachten zijn in eerdere stukken niet gemeld. De Raad heeft geen aanknopingspunten om dit standpunt van het Uwv niet juist te achten.
4.4.
Ervan uitgaande dat de beperkingen van appellant op de datum in geding niet zijn onderschat, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de voor appellant geselecteerde functies, waarbij het verlies aan verdiencapaciteit is gesteld op 64,34%, niet passend voor appellant zijn.
4.5.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) B. Rikhof

HD