ECLI:NL:CRVB:2015:123
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering met betrekking tot medische en arbeidskundige grondslag
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in het verleden een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De uitkering werd beëindigd op 8 februari 2006, maar na een ziekmelding in 2011 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) appellant opnieuw rechtgegeven op een WAO-uitkering, met een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Later werd deze herzien naar 55 tot 65% arbeidsongeschiktheid. Appellant ging in beroep tegen deze herziening, maar de rechtbank Dordrecht verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 21 november 2014 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat en dat er geen rekening was gehouden met de noodzaak van een toiletvoorziening in de nabijheid. Appellant overhandigde verschillende medische stukken ter ondersteuning van zijn argumenten, waaronder brieven van zijn behandelend psycholoog en een maag-darm-leverarts. Het Uwv verdedigde zijn standpunt met rapporten van verzekeringsartsen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv op een voldoende medische en arbeidskundige grondslag berustte. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen van het Uwv adequaat hadden gemotiveerd dat de beperkingen van appellant correct waren vastgesteld en dat de geselecteerde functies passend waren. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.