In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) een verzoek om tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) heeft afgewezen. De appellanten, ouders van een gehandicapt kind, hebben in eerste instantie een verzoek ingediend voor een tegemoetkoming over de periode van 1 april 2011 tot 1 januari 2012. De Svb heeft dit verzoek afgewezen omdat er geen indicatie op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) was voor tien uur of meer zorg per week voor hun zoon.
Na een eerdere afwijzing van hun bezwaar door de Svb, hebben de appellanten hoger beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft de Svb een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin alsnog een tegemoetkoming werd toegekend, omdat Bureau Jeugdzorg nu wel een indicatie had verstrekt. De Raad heeft vastgesteld dat de Svb met deze nieuwe beslissing aan het bezwaar van de appellanten tegemoet is gekomen, waardoor het eerdere besluit niet meer in de beoordeling werd betrokken.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het eerdere besluit van de Svb gegrond verklaard. De Raad heeft het besluit van 24 oktober 2012 herroepen voor zover daarbij geen tegemoetkoming was toegekend. Tevens is de Svb veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de uitbetaling van de tegemoetkoming en tot vergoeding van de proceskosten van de appellanten. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 april 2015.