ECLI:NL:CRVB:2015:1216

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
13-6100 TOG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland inzake tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG)

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) een verzoek om tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) heeft afgewezen. De appellanten, ouders van een gehandicapt kind, hebben in eerste instantie een verzoek ingediend voor een tegemoetkoming over de periode van 1 april 2011 tot 1 januari 2012. De Svb heeft dit verzoek afgewezen omdat er geen indicatie op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) was voor tien uur of meer zorg per week voor hun zoon.

Na een eerdere afwijzing van hun bezwaar door de Svb, hebben de appellanten hoger beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft de Svb een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin alsnog een tegemoetkoming werd toegekend, omdat Bureau Jeugdzorg nu wel een indicatie had verstrekt. De Raad heeft vastgesteld dat de Svb met deze nieuwe beslissing aan het bezwaar van de appellanten tegemoet is gekomen, waardoor het eerdere besluit niet meer in de beoordeling werd betrokken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het eerdere besluit van de Svb gegrond verklaard. De Raad heeft het besluit van 24 oktober 2012 herroepen voor zover daarbij geen tegemoetkoming was toegekend. Tevens is de Svb veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de uitbetaling van de tegemoetkoming en tot vergoeding van de proceskosten van de appellanten. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 april 2015.

Uitspraak

13/6100 TOG, 13/6101 TOG
Datum uitspraak: 8 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
30 september 2013, 13/2559 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] en [appellante] te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft I.T. Martens hoger beroep ingesteld. I.T. Martens heeft zich nadien als gemachtigde teruggetrokken.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben aanvullende stukken ingediend.
De Svb heeft een nieuwe beslissing op bezwaar van 30 september 2014 ingediend.
Appellanten hebben op verzoek van de Raad een reactie op het besluit van 30 september 2014 gegeven.
Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Bij besluit van 24 oktober 2012 heeft de Svb, voor zover van belang, geweigerd aan appellanten over de periode van 1 april 2011 tot 1 januari 2012 een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) ten behoeve van hun zoon [R.] toe te kennen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat over die periode geen indicatie op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor tien uur of meer zorg per week voor [R.] is gesteld.
1.2.
Bij besluit van 24 april 2013 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 24 oktober 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
3. De Svb heeft bij de nieuwe beslissing op bezwaar van 30 september 2014 (bestreden besluit 2), voor zover van belang, over de periode van 1 april 2011 tot 1 januari 2012 alsnog een tegemoetkoming op grond van de TOG toegekend. Daaraan is ten grondslag gelegd dat Bureau Jeugdzorg over die periode alsnog een indicatie op grond van de AWBZ voor tien uur of meer zorg per week voor [R.] heeft gesteld. Voorts heeft de Svb meegedeeld dat appellanten recht hebben op vergoeding van de wettelijke rente over de uitbetaling van de tegemoetkoming.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu met bestreden besluit 2 aan het bezwaar van appellanten geheel tegemoet is gekomen, wordt dit besluit, gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet in de beoordeling in hoger beroep betrokken.
4.2.
Gelet op het feit dat de Svb aan appellanten bij bestreden besluit 2 alsnog een tegemoetkoming op grond van de TOG over de periode van 1 april 2011 tot 1 januari 2012 heeft toegekend, zal de Raad, onder vernietiging van de aangevallen uitspraak, het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. Tevens zal de Raad het besluit van 24 oktober 2012 herroepen voor zover daarbij geen tegemoetkoming over voormelde periode is toegekend.
4.3.
Het verzoek van appellanten om vergoeding van de wettelijke rente over de nabetaalde tegemoetkoming komt, voor zover de Svb dit al niet heeft vergoed, voor toewijzing in aanmerking.
4.4.
Appellanten hebben verzocht om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van hun bezwaar tegen het besluit van 24 oktober 2012 hebben moeten maken.
4.5.
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Awb worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.6.
Nu het besluit van 24 oktober 2012 niet is herroepen wegens aan de Svb te wijten onrechtmatigheid, maar als gevolg van de omstandigheid dat Bureau Jeugdzorg alsnog de vereiste AWBZ-indicatie heeft gesteld, moet het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar worden afgewezen (vergelijk de uitspraak van de Raad van 26 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX0187).
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze kosten worden begroot op in totaal € 1.727,40,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt indienen beroepschrift tegen bestreden besluit 1, 1 punt bijwonen zitting rechtbank, 1 punt indienen hoger beroepschrift, 0,5 punt voor reactie op bestreden besluit 2, € 490,- per punt) en voor reiskosten in beroep tot een bedrag van € 12,40. De in beroep gestelde verletkosten zijn niet met bewijsstukken onderbouwd en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 24 april 2013;
  • herroept het besluit van 24 oktober 2012 voor zover daarbij geen tegemoetkoming over de periode van 1 april 2011 tot 1 januari 2012 is toegekend;
  • veroordeelt de Svb tot vergoeding aan appellanten van de schade zoals in overweging 4.3 van deze uitspraak is vermeld;
  • veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van appellanten in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 1.727,40;
  • bepaalt dat het college aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 162,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J.C. Hoogendoorn

NK