ECLI:NL:CRVB:2015:1209

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
14-3473 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens termijnoverschrijding in het kader van de AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar van appellante, die de bezwaartermijn had overschreden. De Raad heeft vastgesteld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Appellante had eerder een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd, maar het Zorgkantoor had dit budget definitief vastgesteld op nihil en een bedrag teruggevorderd. Appellante heeft meerdere bezwaren ingediend tegen besluiten van het Zorgkantoor, maar deze zijn door het Zorgkantoor niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding. De rechtbank heeft de beroepen van appellante ongegrond verklaard en de Raad heeft deze conclusie bevestigd. De Raad heeft overwogen dat appellante niet voldoende heeft aangetoond dat zij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken, ondanks haar beroep op medische omstandigheden. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/3473 AWBZ, 14/3475 AWBZ, 14/3476 AWBZ en 14/3477 AWBZ
Datum uitspraak: 15 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 mei 2014, 13/770, 13/2807, 13/2814, 13/2816, 13/2817 en 13/2823 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Achmea Zorgkantoor N.V. als rechtsopvolger van Agis Zorgverzekeringen N.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van het Besluit van 9 december 2014, houdende regels inzake de langdurige zorg (Besluit langdurige zorg, Stb. 2014, 520), zijn het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering, het Aanwijzingsbesluit administratie-instellingen bijzondere ziektekosten (Stcrt. 2012, 17683) en de daarbij behorende bijlagen, waarin Agis Zorgverzekeringen N.V. voor de regio Amsterdam was aangewezen als verbindingskantoor, met ingang van 1 januari 2015 ingetrokken. Ingevolge artikel 4.2.4, tweede lid, van de Wet langdurige zorg en het daarop gebaseerde Besluit aanwijzing zorgkantoren is met ingang van 1 januari 2015 Achmea Zorgkantoor N.V. voor de regio Amsterdam aangewezen als zorgkantoor.
Namens appellante heeft mr. F. Boukich, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens het Zorgkantoor heeft mr. C. Hartman een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Boukich en de tolk E.M. Loukili. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Nugter.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 17 april 2009, aangevuld bij (twee) besluiten van 9 oktober 2009 en
27 april 2010, heeft het Zorgkantoor appellante op grond van de Regelingsubsidies AWBZ voor de periode van 1 maart 2009 tot en met 31 december 2009 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend.
1.2.
Bij besluit van 7 mei 2010 heeft het Zorgkantoor het pgb voor 2009 definitief vastgesteld op nihil en een bedrag van € 18.192,15 van appellante teruggevorderd.
1.3.
Tegen het besluit van 27 april 2010 heeft [naam] namens appellante op 10 juni 2010 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 28 september 2010 heeft het Zorgkantoor het bezwaar tegen het besluit van 27 april 2010 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft bij mondelinge uitspraak van 25 augustus 2011 het beroep tegen het besluit van 28 september 2010 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Zorgkantoor opdracht gegeven om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Bij brief van 9 mei 2012 heeft Rous het bezwaar gericht tegen het besluit van 27 april 2010 ingetrokken.
1.4.
Op 22 maart 2012 heeft Rous bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 mei 2010. In dezelfde brief heeft Rous, voor het geval het Zorgkantoor dat bezwaar niet-ontvankelijk zou verklaren, een verzoek ingediend “tot herziening van het pgb 2009”.
1.5.
Bij besluit van 22 mei 2012 heeft het Zorgkantoor het verzoek om herziening van het besluit van 7 mei 2010 afgewezen.
1.6.
Namens appellante heeft mr. S. Tamraoui op 3 december 2012 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 mei 2012.
1.7.
Bij bezwaarschriften van 13 december 2012 en 20 december 2012 heeft mr. Boukich namens appellante bezwaar gemaakt tegen de in 1.1 genoemde besluiten van 17 april 2009,
9 oktober 2009 en 27 april 2010, alsmede tegen het in 1.2 genoemde besluit van 7 mei 2010.
1.8.
Bij besluit van 21 januari 2013 heeft het Zorgkantoor het bezwaar tegen het besluit van 22 mei 2012 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellante de bezwaartermijn heeft overschreden en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
1.9.
Bij vijf afzonderlijke besluiten op bezwaar van 17 mei 2013 (besluiten I, II, III, IV en V) heeft het Zorgkantoor de bezwaren tegen de besluiten van 17 april 2009, 9 oktober 2009,
27 april 2010 en 7 mei 2010 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellante de bezwaartermijn heeft overschreden en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de besluiten I en II vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen tegen het besluit van 21 januari 2013 (besluit VI) en de besluiten III, IV en V ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Zorgkantoor de primaire besluiten op de juiste wijze heeft bekendgemaakt. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat niet ter discussie staat dat het Zorgkantoor de bezwaren tegen de primaire besluiten ruimschoots buiten de bezwaartermijnen heeft ontvangen. De rechtbank heeft de termijnoverschrijdingen van de bezwaarschriften niet verschoonbaar geacht. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen:
“Uit informatie van de huisarts blijkt dat in november 2009 sprake is geweest van toenemende wanen en geheugenstoornissen. Onduidelijk is echter gebleven wat de duur en de precieze ernst van deze problemen is geweest. Uit een brief van 29 november 2012 van GGZ blijkt dat hoewel langere tijd klachten zijn en deze klachten afgelopen jaar in ernst zijn toegenomen, er geen sprake is van een psychose of manie en het bewustzijn helder is en de oriëntatie ongestoord. Het is de rechtbank bij deze stand van zaken niet gebleken dat eiseres ten tijde van de verschillende bezwaartermijnen niemand kon inschakelen om voor haar tijdig (pro forma) bezwaarschriften in te dienen.”
Ten aanzien van het analfabetisme van appellante en het feit dat appellante de Nederlandse taal niet machtig is heeft de rechtbank overwogen dat dit omstandigheden zijn die voor risico van appellante komen.
3. Het hoger beroep van appellante is gericht tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij haar beroepen ongegrond zijn verklaard. Appellante heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is bestreden. Ter motivering van haar standpunt heeft appellante dezelfde medische informatie overgelegd als die zij in bezwaar en beroep heeft overgelegd, aangevuld met twee brieven van psychiater
A.E. Schröder van GGZinGeest van 28 mei 2014 en 7 augustus 2014.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op wat appellante in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd is niet meer in geschil dat de namens appellante ingediende bezwaren tegen de primaire besluiten van 9 oktober 2009, 27 april 2010, 7 mei 2010 en 22 mei 2012 na afloop van de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn van zes weken zijn ingediend. Ter beoordeling staat uitsluitend of deze termijnoverschrijdingen verschoonbaar waren.
4.2.
In artikel 6:11 van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, een niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over het niet verschoonbaar zijn van de termijnoverschrijdingen en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.4.
Gelet op de verschillende data van de primaire besluiten is sprake van verschillende bezwaartermijnen. Bij het in 1.1 genoemde (thans nog in geding zijnde) primaire besluit van
9 oktober 2009 is de termijn aangevangen op 10 oktober 2009 en geëindigd op 20 november 2009. Appellante heeft op 14 oktober 2009 bezwaar gemaakt tegen een brief van het Zorgkantoor van 28 september 2009, bevattende het verzoek tot terugbetaling van een bedrag van € 1.347,02. Niet valt in te zien waarom appellante wel is staat was om bezwaar te maken tegen genoemde brief van 28 september 2009, maar niet om tijdig bezwaar te maken tegen het besluit van 9 oktober 2009. Ook is appellante in staat geweest om bij de in 1.3 genoemde brief van 10 juni 2010 een derde namens haar bezwaar te laten maken tegen het besluit van 27 april 2010.
4.5.
De rechtbank is met juistheid tot de conclusie gekomen dat niet is gebleken dat appellante ten tijde van de verschillende bezwaartermijnen niemand kon inschakelen om voor haar tijdig (pro forma) bezwaarschriften in te dienen. Appellante heeft in hoger beroep herhaald wat zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Daaraan heeft zij toegevoegd dat uit de verklaring van GGZinGeest van 28 mei 2014 blijkt dat appellante niet in staat was om tijdig bezwaarschriften in te dienen dan wel om iemand hiervoor te machtigen
.In wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, in het bijzonder de nadere - medische - verklaringen van psychiater Schröder van 28 mei 2014 en 7 augustus 2014, heeft de Raad geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De brief van 28 mei 2014 ziet op de gestelde diagnose en daaruit voorvloeiende klachten bij afsluiting van de behandeling van appellante bij GGZinGeest in september 2013. Deze datum is gelegen ver na de voor deze gedingen relevante perioden - waarvan de laatste eindigde op
30 juli 2012 - en daaruit valt niets af te leiden wat van betekenis is voor de in geding zijnde perioden, in het bijzonder met betrekking tot de vraag of appellante in die perioden steeds buiten staat is geweest om zelf tijdig rechtsmiddelen aan te wenden dan wel daarvoor een derde in te schakelen. Dat laatste blijkt evenmin uit de brief van 7 augustus 2014 van psychiater Schröder.
4.6.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2015.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) J.C. Hoogendoorn

NK