ECLI:NL:CRVB:2015:1194
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- J.J.A. Kooijman
- M.C.D. Embregts
- Rechtspraak.nl
Disciplinair ontslag van ambtenaar bij de Belastingdienst wegens plichtsverzuim en fraude
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een disciplinaire ontslagbeslissing van een ambtenaar werkzaam bij de Belastingdienst. De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 april 2015 uitspraak gedaan in de zaak van appellant, die sinds 1997 werkzaam was als behandelfunctionaris. Appellant werd beschuldigd van betrokkenheid bij fraude, waarbij hij zijn autorisaties voor het raadplegen van belastinggegevens zou hebben misbruikt. De staatssecretaris van Financiën legde appellant op basis van artikel 81 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) de disciplinaire straf van ontslag op, na een strafrechtelijk onderzoek door de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (Fiod). Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant zich schuldig had gemaakt aan valsheid in geschrift, oplichting, witwassen en deelname aan een criminele organisatie.
De rechtbank Noord-Nederland had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de feiten voldoende steun bieden voor de conclusie dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen. De Raad benadrukte dat voor de gepleegde fraude specifieke kennis van de systemen en werkwijze van de Belastingdienst vereist is, en dat appellant over deze kennis beschikte. De Raad verwierp het verzoek van appellant om het hoger beroep aan te houden totdat er uitspraak was gedaan in de strafzaak, omdat de beoordeling van de disciplinaire maatregel losstaat van het strafproces.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd genomen in een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden van de Raad aanwezig waren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 april 2015.