ECLI:NL:CRVB:2015:1192

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
13-6850 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van technische toelage en afbouwtoelage voor Flight Engineers binnen Defensie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, een adjudant-onderofficier bij de Koninklijke Luchtmacht, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn technische toelage na zijn aanwijzing als Flight Engineer. De minister van Defensie had de technische toelage beëindigd op basis van een vaste gedragslijn die stelt dat Flight Engineers niet in aanmerking komen voor deze toelage, zoals vastgelegd in de Nota Tijdelijke financiële maatregel tot behoud van ervaren technisch personeel. De Raad oordeelde dat de minister niet onrechtmatig had gehandeld door de technische toelage te beëindigen, aangezien appellant niet meer voldeed aan de voorwaarden voor de toelage na zijn functieaanpassing. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak, met uitzondering van de proceskostenvergoeding, die de minister wel moest vergoeden. De Raad oordeelde dat de minister in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld, en bepaalde het bedrag op € 521,60. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor militair personeel om zich bewust te zijn van de gevolgen van functiewijzigingen op hun financiële vergoedingen.

Uitspraak

13/6850 MAW
Datum uitspraak: 9 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
26 november 2013, 13/1066 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft W.A. Herweijer hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 13/6849 MAW en 13/6851 MAW plaatsgehad op 26 februari 2015. Appellant is verschenen bijgestaan door mr. Herweijer. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. van den Boogaard. In de zaken 13/6849 MAW en 13/6851 MAW worden heden afzonderlijke uitspraken gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was als adjudant-onderofficier werkzaam bij de Koninklijke Luchtmacht in de functie van Dockchief C-130. Met ingang van 1 januari 2007 is hem met toepassing van artikel 115 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en de Nota Tijdelijke financiële maatregel tot behoud van ervaren technisch personeel van 11 januari 2007, kenmerk CLSK2007001060 (Nota) een technische toelage van € 300,- bruto per maand toegekend.
1.2.
Appellant is op eigen verzoek aangewezen om vanaf 1 februari 2010 te worden omgeschoold tot Flight Engineer C-130. Met ingang van 15 april 2011 is die functie aan hem toegewezen.
1.3.
Uit de salarisspecificatie van 10 mei 2012 komt naar voren dat de technische toelage met ingang van 1 april 2011 is beëindigd onder toekenning van een afbouwtoelage en dat wat onverschuldigd aan technische toelage is betaald, is teruggevorderd. Appellant heeft tegen deze specificatie bezwaar gemaakt.
1.4.
Uit de salarisspecificatie van 13 juni 2012 komt naar voren dat de specificatie van
10 mei 2013 wordt herzien in die zin dat de technische toelage met ingang van 1 oktober 2011 is beëindigd onder toekenning van een afbouwtoelage.
1.5.
Bij brief van 30 augustus 2012 heeft de minister met toepassing van artikel 7:10, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de beslissing op bezwaar van appellant tegen de salarisspecificatie van 10 mei 2012 met zes weken verdaagd.
1.6.
Bij brief van 3 december 2012 heeft appellant de minister in gebreke gesteld.
1.7.
Bij besluit van 3 januari 2013 heeft de minister het bezwaar tegen de salarisspecificatie van 10 mei 2012 met toepassing van artikel 6:19 van de Awb gericht geacht tegen de salarisspecificatie van 13 juni 2012 en dit bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen het besluit van 3 januari 2012 en tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking beroep ingesteld.
1.8.
Bij besluit van 15 augustus 2013 (bestreden besluit) heeft de minister het besluit van
3 januari 2013 ingetrokken, het bezwaar tegen de salarisspecificatie van 10 mei 2012 wederom met toepassing van artikel 6:19 van de Awb gericht geacht tegen de salarisspecificatie van 13 juni 2012 en dit bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat met het toewijzen van de functie van Flight Engineer aan appellant zijn aanspraak op de technische toelage is komen te vervallen. De minister stelt zich op het standpunt dat met de Nota is beoogd gecertificeerd militair personeel dat onderhoud verricht in het kader van de Militaire luchtvaarteisen (MLE’s) en werkzaam is in de vijf in de Nota genoemde functiegebieden door toekenning van een technische toelage voor Defensie te behouden. Appellant is weliswaar ook na toewijzing van de functie van Flight Engineer werkzaam gebleven in een van de in de Nota genoemde functiegebieden, maar als Flight Engineer verricht hij geen onderhoud in het kader van de MLE’s en beschikt hij niet langer over de daarvoor vereiste certificering. Volgens de minister bestaat geen enkele noodzaak om Flight Engineers door middel van een technische toelage te binden. Aan Flight Engineers is immers nimmer een gebrek geweest, wat wordt geïllustreerd door de omstandigheid dat de afgelopen tien jaar slechts een paar Flight Engineers een ontslagaanvraag hebben ingediend. In lijn met de bedoeling ervan is de Nota steeds zo toegepast dat Flight Engineers niet voor een technische toelage in aanmerking zijn gebracht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 3 januari 2013 op grond van artikel 6:19 van de Awb mede gericht geacht tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 3 januari 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Gelet op overweging 5.2.1 van de aangevallen uitspraak leest de Raad de aangevallen uitspraak zo dat de rechtbank daarnaast het beroep tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking gegrond heeft verklaard, ook al is die beslissing niet in het dictum vermeld. Verder heeft de rechtbank de op grond van artikel 4:17 van de Awb door de minister verbeurde dwangsom vastgesteld op € 340,-. De rechtbank heeft ten slotte het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat Flight Engineers niet behoren tot de personeelsleden die de minister door middel van een technische toelage aan zich heeft willen binden. Toen appellant tot Flight Engineer werd benoemd ging hij tot de groep behoren die niet voor de technische toelage in aanmerking kwam. Volgens de rechtbank heeft de minister daarom niet onrechtmatig jegens appellant gehandeld door bij gelegenheid van die benoeming de technische toelage te beëindigen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard, niet is bepaald dat de minister het door appellant betaalde griffierecht vergoedt en de minister niet is veroordeeld in de proceskosten. Appellant stelt zich op het standpunt dat de minister de technische toelage niet had mogen beëindigen omdat hij de functie van Flight Engineer is gaan vervullen. Volgens appellant voldoet hij aan de in de Nota gestelde voorwaarden. Appellant heeft verder aangevoerd dat de rechtbank in de gegrondverklaring van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking aanleiding had moeten zien te bepalen dat de minister het griffierecht vergoedt en de minister te veroordelen in de proceskosten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 115 van het AMAR is bepaald dat de minister de militair naar billijkheid schadeloos kan stellen voor schaden anders dan bedoeld in artikel 26 van het Inkomstenbesluit militairen en dat hij bevoegd is voor groepen van militairen hieromtrent regels te geven.
4.2.
In de Nota is onder meer het volgende vermeld:
“Bij vliegtuig- en heligebonden technisch personeel is sprake van een toenemende uitstroom van ervaren onderofficieren-BOT. Voor het realiseren van de taakuitvoering en het voldoen aan de Militaire Luchtvaarteisen (MLE’s) is behoud van ervaren personeel van belang. In de Commandoraad van 5 december 2006 en na behandeling in de BCKLu is het besluit genomen om tot invoering van een tijdelijke financiële maatregel ter behoud van ervaren personeel over te gaan, dit vooruitlopend op een defensiebrede arbeidsvoorwaardelijke invulling.
Voorwaarden tot toekenning van deze toelage zijn:
a. Met toepassing van AMAR, artikel 115, wordt voor BOT-onderofficieren aan wie een organieke onderofficiersfunctie bij CLSK is toegewezen in de functiegebieden VOT, AVT, NDO, Vliegtuigplaatwerk en Wapentechniek een toelage ingesteld. (…)
c. Men moet werkzaam zijn binnen de vorengenoemde functiegebieden binnen het CLSK. Het vertrek uit deze functiegebieden betekent een afbouw welke inhoudt dat zes maanden na het verlaten van het vakgebied de toelage stopgezet wordt. (…)”
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil en ook de Raad gaat ervan uit dat met de Nota beleid is vastgesteld omtrent de hantering van de aan de minister toekomende bevoegdheid als bedoeld in artikel 115 van het AMAR.
4.4.
Tussen partijen is evenmin in geschil dat appellant, toen hij werd aangewezen als Flight Engineer, nog steeds behoorde tot de categorie personen bedoeld onder a van de Nota en dat het bepaalde onder c van de Nota niet op hem van toepassing was. Anders dan appellant heeft aangevoerd betekent dat niet dat hij na zijn aanwijzing als Flight Engineer nog steeds voor de technische toelage in aanmerking kwam. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
De minister heeft gesteld dat Flight Engineers van begin af aan niet op grond van de Nota voor een technische toelage in aanmerking zijn gebracht. Deze, onder meer in het bestreden besluit geponeerde stelling heeft appellant onweersproken gelaten. Gelet op het verhandelde ter zitting bestaat geen aanleiding om aan de juistheid van die stelling te twijfelen. Op grond daarvan moet worden aangenomen dat de minister de vaste gedragslijn volgt dat Flight Engineers niet op grond van de Nota in aanmerking worden gebracht voor een technische toelage.
4.6.
Anders dan appellant heeft aangevoerd, komt de minister met deze vaste gedragslijn niet in strijd met wat in de Nota is bepaald. In de Nota is onder a vermeld dat voor de daar genoemde categorie personen ‘een toelage wordt ingesteld’. De aangehaalde woorden wijzen er niet op dat alle tot de betreffende categorie behorende personen zonder nadere voorwaarden voor een technische toelage in aanmerking komen. De Nota laat de minister ruimte om met het oog op het met de Nota beoogde doel nadere voorwaarden te stellen.
4.7.
De minister heeft deze ruimte benut door Flight Engineers van de technische toelage uit te sluiten. Wat appellant heeft aangevoerd, vormt geen grond voor het oordeel dat de minister niet in redelijkheid tot deze vaste gedragslijn heeft kunnen komen. Daarbij wordt in aanmerking genomen enerzijds dat met het verstrekken van een technische toelage wordt beoogd om ervaren vliegtuig- en heligebonden technisch personeel te behouden, anderzijds dat de minister onweersproken heeft gesteld dat aan Flight Engineers ten tijde hier van belang geen gebrek bestond en dat daarom geen enkele noodzaak bestond om hen door middel van een technische toelage te binden.
4.8.
Vaststaat dat de minister door de technische toelage met ingang van 1 oktober 2011 onder toekenning van een afbouwtoelage te beëindigen in voor appellant gunstige zin is afgeweken van de genoemde vaste gedragslijn. Appellant heeft ter zitting aangevoerd dat de minister hem niet uit eigen beweging heeft geïnformeerd over het verlies van de technische toelage bij aanwijzing als Flight Engineer toen hij belangstelling toonde om daarvoor te worden omgeschoold. Dit vormt geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de minister in voor appellant nog gunstigere zin van zijn vaste gedragslijn had moeten afwijken. Het lag immers op de weg van appellant om zelf de informatie te verzamelen die hij van belang achtte voor zijn keuze om zich tot Flight Engineer te laten omscholen.
4.9.
De Raad komt op grond van wat onder 4.1 tot en met 4.8 is overwogen tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt voor zover het is gericht tegen de beslissing van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond te verklaren. In zoverre komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
4.10.
Anders dan appellant heeft aangevoerd, heeft de rechtbank, ondanks dat zij het beroep tegen het uitblijven van de dwangsombeschikking gegrond heeft verklaard terecht niet bepaald dat de minister aan appellant het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Ter zake van het beroep tegen het uitblijven van de dwangsombeschikking heeft de rechtbank immers geen griffierecht geheven. Wel had de rechtbank de minister in de proceskosten moeten veroordelen. Aangezien de rechtbank dat niet heeft gedaan slaagt het hoger beroep in zoverre en komt de aangevallen uitspraak in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal dit gebrek herstellen.
5. Aanleiding bestaat de minister te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 31,60 aan reiskosten in beroep en op € 245,- in beroep en op € 245,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Het gewicht van de zaak is daarbij bepaald op zeer licht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de minister niet is
veroordeeld in de proceskosten;
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige;
- bepaalt dat de minister aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 239,-
vergoedt;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 521,60.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.J.A. Kooijman en M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2015.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD